Gepubliceerd in de bijlage van de Curacaosche krant, de Ñapa van zaterdag 30 april 2016
Een mooie reden om
wat vaker een gedicht te lezen
Een krantenlezer wil
informatie, geen poëzie. Maar soms snakt ook hij/zij naar iets anders,
bijvoorbeeld een hangmat of een visstoeltje, een tuin met schaduw van een
tamarinde, een glimlach of een liefkozing. Poëzie biedt dit allemaal en nog
veel meer. Maar wat precies?
Een gedicht is als
een motorfiets. Je trapt hem aan en de motor werkt of niet. Zo is het met een
gedicht. Het verschil: aantrappen is geen kunst, lezen van een gedicht wel. Wanneer
de motor draait, werkt de motorfiets. De vraag is wanneer werkt een gedicht?
Daarover is al veel geschreven door poëziekenners.
Om mee te beginnen.
Er worden veel gedichten gemaakt, veel teveel durf ik wel zeggen en wel omdat
mensen denken dat dichten over emoties gaat en die hebben we allemaal. We zijn
daarom allen dichters. Dat is een misverstand. Een kwalijk misverstand want
daardoor keren zich ook weer veel (andere) mensen af van poëzie; zij willen
niet horen bij de softies, die nog niet met goed fatsoen een motorfiets aan de
praat weten te krijgen – laat staan een gedicht.
Wat doet een gedicht
als het werkt? Zeker, om bij de beeldspraak te blijven, het is een machientje
of beter nog het heeft een mechaniek met een bedacht ontwerp dat beantwoordt
aan het doel: te weten een mechaniek te zijn. Het moet werken, functioneren,
‘lopen’ totdat de motor wordt afgezet ofwel het gedicht is uitgelezen. Lees
maar van de Vlaamse dichter Roland Jooris uit ‘De Deur’
/Ik plaats een deur
in /Dit gedicht en open ze /Meteen, daar springt de /ochtend naar binnen de /lucht
zingt niet meer, maar is /gewoon helder, de fluitketel /zingt in de keuken dan /maar,
etc
Hier gebeurt van
alles. Het gedicht doet iets, zet een beeld of gebeurtenis in werking. Het is zelf
een ding om mee aan de gang te gaan, te spelen, uit elkaar te halen, weer in
elkaar te zetten. Je weegt het op de hand, houdt het aan het oor, ruikt eraan
zoals je met veel dingen doet die je niet kent of waarvoor je misschien schrik
hebt. Misschien wel zoals een kat speelt met een muis, die met voorzichtige
tikjes van zijn poot verkent hoe het beestje zich gedraagt er tegelijk voor
zorgend dat het niet ontsnapt. De muis als ding, de lezer als kat – met de
voorzichtigheid van William Carlos Williams’ Cat, oh zo voorzichtig, een
hinkstap bijna:
/As the cat/climbed over /the top of /the jam closet
/first the right /forefoot /carefully /then the hind /stepped down /into the
pit of /the empty /flowerpot
Een gedicht is een
mechaniek, een ding, maar ook gezang. Slamdichters en rappers zijn de laatste
tijd nogal populair dankzij hun vaak onnavolgbare woordenrazernij, hun register
van ongeremd spreken. Ze breken het podium af en soms ook de wereld erbij. Ze staan
in de traditie van de oude troubadours, de zangers uit de Middeleeuwen, die van
stad naar stad trokken. De voordracht van slamdichters is als het zingen van
een lied met alle passie van een woordkunstenaar en lichaamstaal van een danser.
Een gedicht is niet zomaar spreken in het openbaar, het is zingen uit volle
overtuiging of zoals Leo Vroman zegt:
/Tegen het spreken is gezang /Dat niets beduidt van groot belang/
Wie luistert naar een gedicht, hoort behalve het ritme ook de klank. Vaak
zit de klank in het ritme, maar ook de herhaling (refrein of anderszins) zorgt
voor muziek zoals:
/Midden op de weg lag een steen /lag een steen midden op de weg /lag een
steen /midden op de weg lag een steen / etc,
- in een gedicht van de Braziliaan Drummond de Andrade, later op muziek
gezet door Francisco Mignone. In een gedicht kan een steen zingen. Een gedicht
ruist uit zichzelf of klingelt als de bekende Chinese porcelein balletjes –
telkens opnieuw en anders, maar toch weer hetzelfde. Poëzie wordt ook wel
muziek met woorden genoemd. De dichter heeft niets anders dan de taal, zijn
grondstof voor het gedicht. Daarmee zal hij het moeten doen – soms tot zijn
spijt. Muziek kan niet zonder stilte, een gedicht evenmin. Stilte is de voering
van een vers, de regels, de strofen, de witte bladspiegel. Soms hoor je in die
stilte het papier kraken onder het eigen geroezemoes van de woorden, die uit de
tekst willen kruipen en een andere plaats zoeken, terwijl je zit te lezen. Maak
je echter als lezer teveel lawaai, roep je steeds ‘ik begrijp er niets van’ dan
kruipt het gedicht terug in zijn woorden, wil het niet meer ruisen. Het gedicht
merkt eenvoudig dat je iets anders zit te doen, met je zelf bezig bent, stoeit
met emoties of het gedicht in een hoekje probeert weg te stoppen. Volg het
advies van de Andrade:
/dring geruisloos door in het rijk der woorden /daar bevinden zich de
gedichten die wachten geschreven te worden/
Wat een gedicht ook heel goed kan, is je mores leren – je de waarheid zeggen.
Mores zijn oorspronkelijk ongeschreven regels en voor een gedicht betekent dat
je moet letten op de regels wit en op welke plek de regels afbreken. Ritme en
stilte zijn de pages van de mores, die de lezer waarschuwen dat, zoals Nijhof
zegt ‘er staat niet wat er staat.’ Als je het wit niet leest en de stilte niet
hoort, denk je al gauw dat je weet wat er staat en dat is een vergissing, zegt
hij. De lezer die zijn armen in de lucht steekt, alsof hij verdrinkt, helpt
Vroman: het gaat om gezang dat niets beduidt.
In zijn lezenswaardige boekje, ‘de Dichter is een Koe’ voert Hugo Brems een
gedicht op van een onbekende Canadese dichter:
De kikker
/Wat een prachtige vogel is de kikker /Als hij staat zit hij bijna /Als hij
springt vliegt hij bijna /Hij heeft nauwelijks enig verstand /Hij heeft
nauwelijks een staart ook /Als hij zit, zit hij op wat hij niet heeft /Bijna.
Wat doet deze dichter? Hij neemt de ‘biologische’ kikker, die de lezer uit
de werkelijkheid kent, nogal hardhandig af en begint opnieuw, maakt er een
vogel van, maar wel een bizondere. Hij geeft de lezer onverwacht een duwtje en
lacht hem uit. Al drie eeuwen geleden heeft de Japanse haiku dichter Bashõ laten
horen dat zijn kikker geluid maakt door een sprong in de oude vijver.
Old pond /A frog
leaps in /Water’s sound/
Het gedicht is een capsule van taal met een eigen binnenwereld. Het
verwijst niet naar de werkelijkheid maar naarbinnen, naar zichzelf. In de cocon
spint zich een gedicht, dat daarbuiten niet bestaat. Daarom schrijven dichters
vaak over de kunst van het dichten, het geheim van het spinnen in het donker. Of
anders gezegd, ze slepen iets uit de werkelijkheid mee naar hun hol, waar het
eigenlijke werk begint. Daar is geen plaats voor emoties alleen voor taal, die
overigens wel kan ontroeren. Dichten is geen spel, zegt ter Balkt, ook geen
kinderspel. Dichters nemen de woorden hun geijkte betekenis af, maken er een
nieuw uitspansel mee dat niet lijkt op de werkelijkheid - alleen in schijn. Sommige
dichters gaan hierin heel ver en maken zgn. hermetische (gesloten) poëzie, bijna
ondoordringbare gedichten, die veel kennis vergen van het poëtisch heelal. Ze
schikken bestaande woorden in een nieuw arrangement, ze componeren muziek. Hans Faverey is een sprekend voorbeeld, kijk
zelf naar deze willekeurig gekozen regels:
/De zomer is oud geworden /Met de schaduw van zijn vis/ en het brandend
wiel daarginds/op de heuvel is opgehouden/met branden. Boven de rotsen/cirkelt
een roofvogel/ en nadert./ etc
De dichter ontfutselt jouw (eigen) taal om te laten zien hoe vooringenomen
je als lezer bent, voorgeprogrammeerd, voor mijn part. Met taal is meer mogelijk
dan je denkt, zegt de dichter en doet zijn best om zo dicht mogelijk bij de
lezer te komen zoals Erik Spinoy in zijn gedicht over
Ontzielde lichamen
Het woord gaat dood /En geeft dan licht /Zoals de schubben van de vis /Pas
glimmen /Als hij op het droge is / Etc.
Er moet iets wezenlijks in het gedicht gebeuren, zoals ook om je heen
plaatsvindt, maar vaak onopgemerkt blijft, tenzij er licht opvalt en in dit
geval de vis die het water verwisselt voor het droge. Beeld, spiegelbeeld,
omkering, het zijn favoriete ingrediënten van een gedicht. Ze bevorderen de
lenigheid van geest, die we ook in het leven van alledag en bij het oplossen
van problemen maar al te goed gebruiken kunnen. Een mooie reden om wat vaker
een gedicht te lezen.
Het kan ook anders, wilder, uitdagender misschien. Lees de eerste strofe
van het telkens weer verrassende, lange gedicht van de Braziliaanse dichter João
Cabral de Melo Neto (in vertaling van Arie Pos)
De hond zonder veren
/De stad wordt doorsneden door de rivier /Zoals een straat /Wordt
doorsneden door een hond /Een vrucht /Door een zwaard.
Je leest het goed: /die rivier /was als een hond zonder veren/
En die rivier ontsluit zich nimmer voor de vissen. En het wordt nog bonter:
/een hond zonder veren /is als een boom zonder stem /is als een vogel /met
zijn wortels in de lucht /is als iets /waaraan wordt geknaagd /tot wat het niet
heeft. (zie de verwantschap met de eerdergenoemde kikker van de Canadese
dichter)
En verderop: /die rivier/is in herinnering /als een levende hond /in een
huiskamer /Als een levende hond /in een broekzak / Als een levende hond /onder
de lakens /onder het hemd /de huid.
Wat de dichter doet is de dingen met elkaar laten praten, een gesprek laten
voeren onder elkaar, een communicatie openen, die zichzelf in beweging zet: de
rivier, de vrucht, de hond, de veren, de vissen, de boom, de broekzak, het
hemd, de huid en nog veel meer dat in het niet-geciteerde deel van het gedicht
voorkomt zoals slijk, amfibieën etc. De Melo Neto isoleert de dingen, de
woorden en combineert ze zo dat een ‘ongehoorde’ conversatie ontstaat los van
de werkelijkheid. De dichter verdwijnt achter het gesprek der dingen in de
nieuwe wereld. Dit gedicht kun je eindeloos opnieuw lezen doordat de
conversatie bijna ongeloofwaardig authentiek is. De dingen kennen elkaar beter
en anders dan wij weten of vermoeden.
Ter afsluiting keer ik terug naar de kikker. Dit keer naar de vijfde
afdeling van het gedicht echografie van Annemarie Estor. Het demonstreert hoe
de dichter trillingen uit de werkelijkheid opvangt, registreert en verbeeldt
tot een gedicht. Het gedicht gaat vergezeld van tekeningen op een echoscherm:
Echografie
V (afdeling)
/Elektronen op het scherm, kometenregen /Ultrasoon portret van kikkergod /Die
zwijgt en paart /en drillen maakt /En onverschillig niet
meer omkijkt naar het slijm /Die kikkergod /Ben jij in alle tijd /En in elke,
elke mogelijkheid.
Derk Cools