zondag 7 augustus 2016

Over Poëzie




Gepubliceerd in de bijlage van de Curacaosche krant, de Ñapa van zaterdag 30 april  2016




Een mooie reden om wat vaker een gedicht te lezen

Een krantenlezer wil informatie, geen poëzie. Maar soms snakt ook hij/zij naar iets anders, bijvoorbeeld een hangmat of een visstoeltje, een tuin met schaduw van een tamarinde, een glimlach of een liefkozing. Poëzie biedt dit allemaal en nog veel meer. Maar wat precies?
Een gedicht is als een motorfiets. Je trapt hem aan en de motor werkt of niet. Zo is het met een gedicht. Het verschil: aantrappen is geen kunst, lezen van een gedicht wel. Wanneer de motor draait, werkt de motorfiets. De vraag is wanneer werkt een gedicht? Daarover is al veel geschreven door poëziekenners.
Om mee te beginnen. Er worden veel gedichten gemaakt, veel teveel durf ik wel zeggen en wel omdat mensen denken dat dichten over emoties gaat en die hebben we allemaal. We zijn daarom allen dichters. Dat is een misverstand. Een kwalijk misverstand want daardoor keren zich ook weer veel (andere) mensen af van poëzie; zij willen niet horen bij de softies, die nog niet met goed fatsoen een motorfiets aan de praat weten te krijgen – laat staan een gedicht.
Wat doet een gedicht als het werkt? Zeker, om bij de beeldspraak te blijven, het is een machientje of beter nog het heeft een mechaniek met een bedacht ontwerp dat beantwoordt aan het doel: te weten een mechaniek te zijn. Het moet werken, functioneren, ‘lopen’ totdat de motor wordt afgezet ofwel het gedicht is uitgelezen. Lees maar van de Vlaamse dichter Roland Jooris uit ‘De Deur’
/Ik plaats een deur in /Dit gedicht en open ze /Meteen, daar springt de /ochtend naar binnen de /lucht zingt niet meer, maar is /gewoon helder, de fluitketel /zingt in de keuken dan /maar, etc
Hier gebeurt van alles. Het gedicht doet iets, zet een beeld of gebeurtenis in werking. Het is zelf een ding om mee aan de gang te gaan, te spelen, uit elkaar te halen, weer in elkaar te zetten. Je weegt het op de hand, houdt het aan het oor, ruikt eraan zoals je met veel dingen doet die je niet kent of waarvoor je misschien schrik hebt. Misschien wel zoals een kat speelt met een muis, die met voorzichtige tikjes van zijn poot verkent hoe het beestje zich gedraagt er tegelijk voor zorgend dat het niet ontsnapt. De muis als ding, de lezer als kat – met de voorzichtigheid van William Carlos Williams’ Cat, oh zo voorzichtig, een hinkstap bijna:
/As the cat/climbed over /the top of /the jam closet /first the right /forefoot /carefully /then the hind /stepped down /into the pit of /the empty /flowerpot
Een gedicht is een mechaniek, een ding, maar ook gezang. Slamdichters en rappers zijn de laatste tijd nogal populair dankzij hun vaak onnavolgbare woordenrazernij, hun register van ongeremd spreken. Ze breken het podium af en soms ook de wereld erbij. Ze staan in de traditie van de oude troubadours, de zangers uit de Middeleeuwen, die van stad naar stad trokken. De voordracht van slamdichters is als het zingen van een lied met alle passie van een woordkunstenaar en lichaamstaal van een danser. Een gedicht is niet zomaar spreken in het openbaar, het is zingen uit volle overtuiging of zoals Leo Vroman zegt:
/Tegen het spreken is gezang /Dat niets beduidt van groot belang/
Wie luistert naar een gedicht, hoort behalve het ritme ook de klank. Vaak zit de klank in het ritme, maar ook de herhaling (refrein of anderszins) zorgt voor muziek zoals:
/Midden op de weg lag een steen /lag een steen midden op de weg /lag een steen /midden op de weg lag een steen / etc,
- in een gedicht van de Braziliaan Drummond de Andrade, later op muziek gezet door Francisco Mignone. In een gedicht kan een steen zingen. Een gedicht ruist uit zichzelf of klingelt als de bekende Chinese porcelein balletjes – telkens opnieuw en anders, maar toch weer hetzelfde. Poëzie wordt ook wel muziek met woorden genoemd. De dichter heeft niets anders dan de taal, zijn grondstof voor het gedicht. Daarmee zal hij het moeten doen – soms tot zijn spijt. Muziek kan niet zonder stilte, een gedicht evenmin. Stilte is de voering van een vers, de regels, de strofen, de witte bladspiegel. Soms hoor je in die stilte het papier kraken onder het eigen geroezemoes van de woorden, die uit de tekst willen kruipen en een andere plaats zoeken, terwijl je zit te lezen. Maak je echter als lezer teveel lawaai, roep je steeds ‘ik begrijp er niets van’ dan kruipt het gedicht terug in zijn woorden, wil het niet meer ruisen. Het gedicht merkt eenvoudig dat je iets anders zit te doen, met je zelf bezig bent, stoeit met emoties of het gedicht in een hoekje probeert weg te stoppen. Volg het advies van de Andrade:
/dring geruisloos door in het rijk der woorden /daar bevinden zich de gedichten die wachten geschreven te worden/
Wat een gedicht ook heel goed kan, is je mores leren – je de waarheid zeggen. Mores zijn oorspronkelijk ongeschreven regels en voor een gedicht betekent dat je moet letten op de regels wit en op welke plek de regels afbreken. Ritme en stilte zijn de pages van de mores, die de lezer waarschuwen dat, zoals Nijhof zegt ‘er staat niet wat er staat.’ Als je het wit niet leest en de stilte niet hoort, denk je al gauw dat je weet wat er staat en dat is een vergissing, zegt hij. De lezer die zijn armen in de lucht steekt, alsof hij verdrinkt, helpt Vroman: het gaat om gezang dat niets beduidt.
In zijn lezenswaardige boekje, ‘de Dichter is een Koe’ voert Hugo Brems een gedicht op van een onbekende Canadese dichter:
De kikker
/Wat een prachtige vogel is de kikker /Als hij staat zit hij bijna /Als hij springt vliegt hij bijna /Hij heeft nauwelijks enig verstand /Hij heeft nauwelijks een staart ook /Als hij zit, zit hij op wat hij niet heeft /Bijna.
Wat doet deze dichter? Hij neemt de ‘biologische’ kikker, die de lezer uit de werkelijkheid kent, nogal hardhandig af en begint opnieuw, maakt er een vogel van, maar wel een bizondere. Hij geeft de lezer onverwacht een duwtje en lacht hem uit. Al drie eeuwen geleden heeft de Japanse haiku dichter Bashõ laten horen dat zijn kikker geluid maakt door een sprong in de oude vijver.
Old pond /A frog leaps in /Water’s sound/
Het gedicht is een capsule van taal met een eigen binnenwereld. Het verwijst niet naar de werkelijkheid maar naarbinnen, naar zichzelf. In de cocon spint zich een gedicht, dat daarbuiten niet bestaat. Daarom schrijven dichters vaak over de kunst van het dichten, het geheim van het spinnen in het donker. Of anders gezegd, ze slepen iets uit de werkelijkheid mee naar hun hol, waar het eigenlijke werk begint. Daar is geen plaats voor emoties alleen voor taal, die overigens wel kan ontroeren. Dichten is geen spel, zegt ter Balkt, ook geen kinderspel. Dichters nemen de woorden hun geijkte betekenis af, maken er een nieuw uitspansel mee dat niet lijkt op de werkelijkheid - alleen in schijn. Sommige dichters gaan hierin heel ver en maken zgn. hermetische (gesloten) poëzie, bijna ondoordringbare gedichten, die veel kennis vergen van het poëtisch heelal. Ze schikken bestaande woorden in een nieuw arrangement, ze componeren muziek.  Hans Faverey is een sprekend voorbeeld, kijk zelf naar deze willekeurig gekozen regels:
/De zomer is oud geworden /Met de schaduw van zijn vis/ en het brandend wiel daarginds/op de heuvel is opgehouden/met branden. Boven de rotsen/cirkelt een roofvogel/ en nadert./ etc
De dichter ontfutselt jouw (eigen) taal om te laten zien hoe vooringenomen je als lezer bent, voorgeprogrammeerd, voor mijn part. Met taal is meer mogelijk dan je denkt, zegt de dichter en doet zijn best om zo dicht mogelijk bij de lezer te komen zoals Erik Spinoy in zijn gedicht over
Ontzielde lichamen
Het woord gaat dood /En geeft dan licht /Zoals de schubben van de vis /Pas glimmen /Als hij op het droge is / Etc.
Er moet iets wezenlijks in het gedicht gebeuren, zoals ook om je heen plaatsvindt, maar vaak onopgemerkt blijft, tenzij er licht opvalt en in dit geval de vis die het water verwisselt voor het droge. Beeld, spiegelbeeld, omkering, het zijn favoriete ingrediënten van een gedicht. Ze bevorderen de lenigheid van geest, die we ook in het leven van alledag en bij het oplossen van problemen maar al te goed gebruiken kunnen. Een mooie reden om wat vaker een gedicht te lezen.
Het kan ook anders, wilder, uitdagender misschien. Lees de eerste strofe van het telkens weer verrassende, lange gedicht van de Braziliaanse dichter João Cabral de Melo Neto (in vertaling van Arie Pos)
De hond zonder veren
/De stad wordt doorsneden door de rivier /Zoals een straat /Wordt doorsneden door een hond /Een vrucht /Door een zwaard.
Je leest het goed: /die rivier /was als een hond zonder veren/
En die rivier ontsluit zich nimmer voor de vissen. En het wordt nog bonter:
/een hond zonder veren /is als een boom zonder stem /is als een vogel /met zijn wortels in de lucht /is als iets /waaraan wordt geknaagd /tot wat het niet heeft. (zie de verwantschap met de eerdergenoemde kikker van de Canadese dichter)
En verderop: /die rivier/is in herinnering /als een levende hond /in een huiskamer /Als een levende hond /in een broekzak / Als een levende hond /onder de lakens /onder het hemd /de huid.
Wat de dichter doet is de dingen met elkaar laten praten, een gesprek laten voeren onder elkaar, een communicatie openen, die zichzelf in beweging zet: de rivier, de vrucht, de hond, de veren, de vissen, de boom, de broekzak, het hemd, de huid en nog veel meer dat in het niet-geciteerde deel van het gedicht voorkomt zoals slijk, amfibieën etc. De Melo Neto isoleert de dingen, de woorden en combineert ze zo dat een ‘ongehoorde’ conversatie ontstaat los van de werkelijkheid. De dichter verdwijnt achter het gesprek der dingen in de nieuwe wereld. Dit gedicht kun je eindeloos opnieuw lezen doordat de conversatie bijna ongeloofwaardig authentiek is. De dingen kennen elkaar beter en anders dan wij weten of vermoeden.
Ter afsluiting keer ik terug naar de kikker. Dit keer naar de vijfde afdeling van het gedicht echografie van Annemarie Estor. Het demonstreert hoe de dichter trillingen uit de werkelijkheid opvangt, registreert en verbeeldt tot een gedicht. Het gedicht gaat vergezeld van tekeningen op een echoscherm:
Echografie
V (afdeling)
/Elektronen op het scherm, kometenregen /Ultrasoon portret van kikkergod /Die zwijgt en   paart /en drillen maakt /En onverschillig niet meer omkijkt naar het slijm /Die kikkergod /Ben jij in alle tijd /En in elke, elke mogelijkheid.

Derk Cools