woensdag 23 juni 2010

Bassini De Tuin van de Finzi-Contini’s

De Tuin van de Finzi-Contini’s
van Giorgio Bassini

De Tuin van de Finzi-Contini’s is een ontroerend boek der herinnering. Het is een menselijke topografie van een plek in de tijd, op een schaal, die men meestal groot noemt, wanneer men klein bedoelt. Een stafkaart met heel preciese hoogtelijnen, waarmee contouren, diepten en hellingen zichtbaar worden. Een zo dicht weefsel van lijnen neergelegd over de coördinaten van ruimte en tijd, dat de beslotenheid van de tuin zich aftekent in zijn omgrenzing naar de buitenwereld, ongewis, ver en vreemd, tenslotte levensgevaarlijk. Zoals ook etymologisch tuin eigenlijk omheining betekent, een verschuiving tussen het omslotene en de omsluiting is opgetreden, zo dringt buiten naar binnen,  het anti-semitisme in het oorspronkelijk vrijwillig getto-kasteel van de Finzi-Contini. De tuin en het  haast lege familiegraf, zij verschillen niet van de Etruskische grafheuvel.

Pas na herlezing zoek ik de exacte ligging van Ferrara op in mijn oude, inmiddels vergeelde Bartholomew  atlas, wanneer het niet meer nodig is. Zuiver als curiositeit en in de hoop en als geograaf letterlijk tegen beter weten in, dat Ferrara nooit heeft bestaan anders dan in de roman van Bassini. Zo immers zou het gemakkelijker zijn er vrede mee te hebben dat zich het drama in de verbeelding heeft afgespeeld, een poging ook tot verdringing, dat de roman geen wortels heeft in de werkelijkheid. Hoe precieser de pen, hoe schrijnender het verhaal. En ook naar de mate waarin aanvankelijk het fascisme alleen terloops te berde wordt gebracht, des te zekerder en smartelijker het noodlot en de ondergang.

Alleen de herinnering is in staat om zulk een vredigheid en rust - zoals in deze roman - te scheppen. En de herinnering kan niet bestaan zonder ‘plaats’, waar geheugen en ruimte zich koppelen. De tuin is in de literatuur de plek van de dood. Bestaat de dood zonder leven? Wellicht is er ook geen plek anders dan de tuin, waar de herinnering natuurlijker opbloeit in de olmen, linden, platanen en iets verderop de tennisbaan stem krijgt in het geluid van de droge slag en van de bal tegen het gras. ‘Diegenen van ons die onder de grote parasol zaten, stonden op en degenen die aan het spelen waren, stopten daarmee. Gaat u rustig verder, zei de professor met zijn beschaafde, muzikale stem, laat u niet storen, speelt u alstublieft door.’ Een staaltje van rust, beweging en evenwicht, dat zo kenmerkend is voor de verteltrant. Misschien kan als gevolg van de holocaust slechts de synagoge wedijveren met de tuin als plaats van ingekapseld leven en de dood. Ik heb dit voor het eerst ervaren in de oude synagoge in Praag vlakbij de begraafplaats, waar Kafka ligt. De haast zich verschuilende synagoge, gedrongen, naarbinnen gekeerd en aldaar een  brandend olielampje. Pas hier op Curaçao ben ik vaker in de synagoge geweest, niet alleen als bezoeker, maar ook aanwezig bij de gewone dienst en eenmaal ter herdenking van de moord op Rabin. Het zand op de vloer, dat bedoel ik met plaats of plek. En natuurlijk draagt tot de beslotenheid ook bij het herhaald noemen van familienamen, die de Joodse groep hoe ook verdeeld en gescheiden tot een eigen wereld maakt. Tegelijkertijd is daarin de kwetsbaarheid gelegen. Het is het onzichtbaar stiksel van wat ik eerder het ontroerende noemde. ‘Maar papa, wie waren volgens jou ouder, de Etrusken of de joden?’
Daar komt nog iets bij. De natuurlijkheid van het speelse en het melancholieke, die eigen lijken te zijn aan het Italiaans-Joodse leven van deze geschiedenis met Micol Finzi-Contini. Verzette ik me na de proloog nog tegen het informerend en het de geest overladend  karakter van de beschrijving - de stad, de straten, de families -  als iets ouderwets en vervelends, de precisie van de waarneming en de verfijning in de vertelling, het beweeglijke en het beeldende van de taal braken al spoedig mijn vooringenomen weerstand. Daarna was ik reddeloos in de stroom van Bassini’s vertelkunst. De herinnering gebruikt de schrijver, beter gezegd de ik,  als methode tot aanvaarding van wat is gebeurd. En toch is er niet echt sprake van gelatenheid, want de stemmingen zoals de melancholie, het speelse, plagerige en het bijna-erotische houden hun eigen geladenheid en worden niet ondergeschikt gemaakt aan de weemoed van de herinnering, hoezeer deze ook de golfslag in de betrekkingen beheerst.

Vroeger liep ik een blokje om, nu ga ik zwemmen in zee wanneer de zon ondergaat, als ik niet weet wat het precies is dat ik nog moet zeggen. Vandaag was de zon ronder dan op andere dagen en geler ook. De golven net hoog genoeg om over de stenen wal heen te spoelen. De kracht van het water vroeg om een krachtiger slag van mijn armen. Nog was de zon niet onder toen ik naar huis ging. Ik denk dat ik het tederheid wil noemen, die ik ontmoet in de tuin van de Finzi-Contini’s.  Daartoe behoort ook de tegenkracht van het plagerige, het misschien zelfs licht-wreedaardige van de kant van Micol in haar vriendschap, die zij niet in liefde wilde of kon doen omslaan anders dan voor Malnate. Micol zelf kan niet zonder tegenspel, wat verschilt van koppigheid en vasthoudendheid van de ik. De ander moet zich kunnen uitleveren zonder zich echt over te geven om te zorgen dat er sprake zal blijven van beweeglijkheid en een tijdelijke terugkeer naar een balans. Dit is de stroom, waarop ik doelde, niet alleen van de vertelkunst maar ook van de emotionele verhoudingen. Beweging schijnt ook in het hebreeuws als taal en het Joodse leven het meest natuurlijke kenmerk te zijn, terwijl in het grieks-europese denken het zien, het statische domineert. Denk maar aan het beweeglijk bidden van de Joden aan de Klaagmuur. Wat jammer, dat ik geen hebreeuws ken of italiaans, dat waarschijnlijk nog het meest het eerste nabij komt.

Het is een verhaal, dat ik nog vaak opnieuw zal lezen. En waarom? Het is een uiterst fijnzinnige ontvouwing van een voorgoed verdwenen wereld, die je op een of andere manier nog net gekend hebt, terwijl iedereen , Micol, Alberto, de professor Ermanno, Jor de hond en ook Ferrara absoluut onbekend zijn. ‘Hij nam mijn hoed, sjaal en overjas aan en verdween in het kamertje ernaast...... Hij zette zich in een fauteuil’ ‘In feite was de scriptie af, ik moest haar alleen nog typen’.  Die gewone handelingen en dagelijkse gebruiksvoorwerpen, die woorden en werkwoorden, ze openen het luikje naar de verdwenen wereld. En al lezend ontsnapt het geheim van het schrijven.
 .

Geen opmerkingen:

Een reactie posten