Auteur Junichiro Tanizaki.
Boektitel Lof der Schaduw
Wie zich wil verdiepen in de traditionele Japanse cultuur en esthetiek, zal aan het lezen van 'Lof der Schaduw'(1) van Junichiro Tanizaki (1886 1965) veel genoegen beleven. Het is een 'vooroorlogs' essay van de Japanse nobelprijswinnaar voor litteratuur, geschreven onder de titel In'ei raisan in 1933/34. Het is gelezen in de vertaling (1993) van Piet de Vroomen en herhaalde malen herlezen als intrigerende beschouwing rondom het thema "dát is onze manier van denken." (blz 151) Gelezen ook als verkenning van een esthetiek van een authentiek schoonheidsideaal, dat de gehele cultuur van het 'oude' Japan doorwasemde.
Hechte verbondenheid met de traditie en onafwendbaarheid van de modernisering verwestersing van het oude Japan vormen het spanningsveld, waarin dit jeugdessay destijds geschreven is. Deze grote, abstracte woorden en begrippen passen eigenlijk niet bij de sobere stijl van het essay. Want de schrijver begint gewoon te vertellen wat er zoal van pas komt bij het bouwen en inrichten van een huis in japanse traditie. Waaraan je moet denken bij het leggen van leidingen, het inzetten van ramen en het kiezen van een verwarmingssysteem.
Wie van architectuur en bouwkunst houdt, kan zijn hart ophalen en wordt zachtjes ingesponnen in het fijnzinnige betoog over de schoonheid van het sluimerende duister, dat zich diep in de Japanse cultuur heeft genesteld. En al vertellend brengt Tanizaki het spel ter sprake van aarzelend licht en aldoordringend donker in het Japanse huis met zijn esthetische geometrie van tatami matten en papieren schuifdeuren. Zonder nadruk tovert hij uit het binnenste van het huis het donker en zijn schaduwen tevoorschijn. De overstekende dakranden en schaduwgangen van oude tempels en grote boerderijen, het gebruik van lichtabsorberend papier en de veelvoorkomende donkere nis met rolschilderij in het gewone huis, het zijn alle elementen van een traditioneel en oorspronkelijk concept van bouwen en wonen. Tanizaki vergelijkt het traditionele huis in zijn schaduwspel van licht en donker met een gewassen Japanse penseeltekening.
Al lezend wint het geheim van het duister en zijn nuanceringen, de schaduwen aan kracht. Het rijk van de schaduw dringt door in bijna alle levensdomeinen en geeft vorm aan talloze facetten van de Japanse cultuur. Het is een zachte, verstillende en milde vormkracht, die het gewone leven ontrukt aan zijn vlakke banaliteit en een geheimvolle dimensie aan het dagelijks leven geeft. Wonen, eten en drinken, bidden en vereren, toneelspel en sport worden dankzij het alom aanwezige duister in zijn scala van lichtnuances tot momenten van bezinning en meditatie.
Het drinken van soep uit een houten kom van zwart lakwerk bijvoorbeeld beschrijft hij als een bijna bedwelmend, sensueel ritueel. Alle zintuigen worden vanuit het donker lakwerk aangesproken tot zelfs de tastzin toe, die zich gestreeld weet door het lichtgewicht van de kom en de voelbaarheid van de beweeglijke, warme soep in de donkere kom. Vergelijk dat eens, zegt hij, met het ondiepe bleke soepbord uit de westerse tafelcultuur, er is nauwelijks een sprekender voorbeeld van 'barbaarse' smaak, waaraan elk gevoel voor schoonheid en de zinnen ontbreekt.
De kracht van de Japanse vormgeving en ook van het later ontwikkelde industrial design is vooral gelegen in de aandacht van de Japanse ontwerper voor deze gelijktijdige ontvankelijkheid van alle menselijke zintuigen. Bij het waarderen van een gebruiksvoorwerp werken, in deze zienswijze, de zintuigen op elkaar in, geven een totaal oordeel, dat de uiteindelijke smaak bepaalt. Oor, oog, neus en hand onderzoeken alle eigenschappen, die de kwaliteit van het product uitmaken. De visie van geïnte- greerde gewaarwording heeft in wezen een experimenteel en verkennend karakter, dat ruimte geeft aan een nagenoeg ongebreidelde vernieuwingskracht.
Zijn het na de Tweede Wereldoorlog ook niet de zgn. experimentele dichters in Nederland geweest, die in hun rijmloze verzen voor het eerst de gewaarwordingen van de verschillende zintuigen met elkaar verwisselden en verknoopten? Waren zij het niet, die de Nederlandse litteratuur fundamenteel vernieuwden met hun 'experimenten'?
Er is een vormgevingsinstituut in Japan dat een algemene wetenschappelijke basis wil leggen onder de kunst van vormgeving en industrial design. Langzamerhand is Japan zover als Tanizaki in zijn essay nog slechts kon verzuchten en ook een beetje als gedachte opwierp: bezig een wetenschap te ontwikkelen op basis van oorspronkelijk Japanse concepten, waarden en zienswijzen.
Tanizaki roept uit: "hoe anders alles eruit zou zien als wij in het Oosten onze eigen natuurwetenschappen zouden hebben.' En 'Het is volstrekt aannemelijk dat het Oosten een geheel eigen technologie had kunnen openen.'(blz 26) Een verzuchting destijds en een toekomst droom tegelijkertijd, die nu aan het eind van de twintigste eeuw met zijn overload aan technisch fijnzinnige producten van het Japans vernuft in vervulling lijkt te gaan.
Traditie blijkt sterker dan Tanizaki ooit vermoed heeft en culturele grondideeën zijn bestendiger gebleken door hun vaak impliciete aanwezigheid in de opvoeding. Denk eens aan de miniaturisering van industriële producten in Japan, die daar verder is voortgeschreden dan elders in de wereld dankzij aloude tradities, zoals reeds herkenbaar in b.v. de bonsai-cultuur, de teelt van dwergboompjes. De verkleining van de werkelijkheid in een model of afbeelding vergroot paradoxaal de greep van de mens op zijn omgeving. Het maakt de werkelijkheid overzichtelijker of beter gezegd zichtbaar in één oogopslag.
Miniaturisering, de verkleining vestigt primair de blik op de kwaliteit van het (gebruiks)voorwerp en zijn ontwerp. Hieruit laat zich ook in hoge mate de hoogwaardigheid verklaren van het Japanse product, waarin zoveel aandacht wordt gegeven aan het functionele karakter, de functionele eisen van het ontwerp. De Japanners waren de eersten, die het kwaliteitsdenken zoals in de V.S ontwikkeld daadwerkelijk hebben toegepast in hun industrie. Miniaturisering, schoonheid en kwaliteit zijn nauw met elkaar verweven.
De Franse filosoof en cultureel anthropoloog Claude Lévi-Strauss (2) zegt in zijn boek 'Het Wilde Denken' (La Pensée Sauvage) 'In tegenstelling tot wat er gebeurt wanneer we een ding of een wezen in zijn ware grootte proberen te kennen, gaat in het verkleinde model de kennis van het geheel vooraf aan die van de delen. En zelfs wanneer dit een illusie is, ligt de betekenis van dit proces hierin, dat het deze illusie schept en in stand houdt, een illusie die aan het verstand en het gevoel een genoegen verschaft dat alleen hierom al esthetisch genoemd kan worden.'(blz 37 in de vertaling 'Het Wilde Denken', van Vogelaar en ten Brummelhuis) Schoonheidservaring, die we vaak ondergaan bij producten van Japanse hand.
De grote liefde van Japanners voor de fotografie stoelt op een verwante techniek, waardoor een nauwkeuriger ruimtelijk beeld, een scherper beeld van de ruimte wordt verkregen. Het fotografisch 'inramen' van de werkelijkheid heeft een soortgelijke werking als miniaturisering: het maakt deel en geheel in hun onderlinge wisselwerking scherper zichtbaar. Het versterkt het gevoel voor geometrie dat ook zo feilloos tot uitdrukking komt bij het inrichten van open ruimte, van gebouwen, huizen en steden. Het aloude gebruik van de overal in Japanse huizen gebruikte tatami mat als basismeeteenheid in de bouw is even praktisch als sensitief. Evenwicht en harmonie lijken hierdoor 'natuurlijke' eigenschappen in de binnenhuisarchitectuur en stedenbouw en maken deze zo vanzelfsprekend inpasbaar in de Japanse natuur. Gevoel voor maat en verhoudingen heeft een rustgevende werking op de mens.
Een ander sprekend voorbeeld van miniaturisering en schoonheidsideaal is de Japanse tuin. Deze is een oord van evenwicht en rust zo goed als ook een klassiek kunst werk, dat de Japanse geest onverminderd beroert en in beweging brengen kan. Functie en schoonheid, geestelijk en stoffelijk is de tuin een oord voor heel de mens. De tuin met zijn rotspartijen, bruggetjes en waterstroompjes is, zoals Tanazaki verder in zijn essay benadrukt, een miniatuur van de Japanse natuur met zijn bergen en watervallen. Het is een microkosmos. Huis en tuin vormen één geheel, gaan door de openheid van de bouwstijl van het huis met zijn overwegend horizontale accenten in elkaar over; cultuur en natuur zijn verbonden, verweven tot eenheid.
Kenmerkend voor deze eenheid is verder het veelvuldig en veelzijdig gebruik van hout in de Japanse cultuur. Tanizaki zingt op vele bladzijden de lof van hout als materiaal voor gebruiksvoorwerpen, voor het huis en niet in de laatste plaats als grondstof voor het eigen hosho papier dat 'lijkt het licht in zich op te nemen, lijkt zich er zacht omheen te vouwen als het donzige oppervlak van een eerste sneeuwval.'(blz 20)
De Amerikaanse historicus Daniel Boorstin (3) spreekt in zijn boek 'The Creators', vertaald als de scheppende mens, zelfs over de triomf van het hout in Japan. Niet steen zoals in het Westen, maar hout is het bouwmateriaal van de Shinto bouwwerken en heiligdommen in het vroege en latere Japan. De Japanse architecten van weleer bonden niet de strijd met de natuur aan, wilden niet de elementen trotseren door het gebruik van steen, maar gaven door toepassing van hout 'organisch' mee met de cyclische kracht der natuur, der seizoenen. De opgave was niet zozeer een pogen de tijd te overwinnen en de menselijke cultuur te vereeuwigen, als wel om zich vanuit de cultuur te voegen in het ritme van de natuur.
Een klassiek houten bouwwerk zoals b.v. het Shinto heiligdom in Ise, is naar materiaal dan ook niet ouder dan gemiddeld twintig jaar, zegt Boorstin. Monumentenzorg in de westerse zin van restauratie van heiligdommen bestaat niet, wel echter een soms eeuwenoude herbouwtraditie volgens welke de oorspronkelijke gebouwen worden hernieuwd, herbouwd naar een afgewogen en gestileerd patroon en ritueel, waarin zorgvuldig cipressebomen worden geselecteerd en bewerkt tot bouwmateriaal op oorspronkelijke maat voor het heiligdom. Traditie, ambacht, vakmanschap, kwaliteit en ritueel voegen zich ineen tot een onvergelijkbaar authentiek concept van herlevend bouwen.
De traditioneel ingestelde Japanner heeft een voorkeur voor voorwerpen, die in het dagelijks gebruik een patina hebben gekregen, een troebelheid, die ook de ivoorkleurige Japanse huid kenmerkt, zegt Tanizaki. De troebelheid belichaamt de inwerking van de tijd. Tanizaki spreekt poëtisch van 'bewolkte kleuren, aarzelend en breekbaar licht, van doffe glans, de luister van vroeger en zelfs van 'de gloed van vuil'. (blz 22)
Het is als heeft de Nederlandse dichter Chris van Geel hier weet van gehad, toen hij zijn korte gedichtje "Oud Vuil" schreef, waarvan de Belgische dichter Paul Claes, volgens de literatuurcriticus Hugo Brems (4) in 'De rentmeester van het Paradijs', ontdekte dat het ondanks zijn verhullende vormgeving, een perfecte haiku een kenmerkende Japanse versvorm zou zijn.
Oud vuil, omdat het zo mooi ritselt
een vreemde stem heeft in de wind.
of als haiku geschreven:
Oud vuil, omdat het
zo mooi ritselt een vreemde
stem heeft in de wind.
Oud vuil is alom aanwezig, het komt van ergens, waar de wind het stem geeft. Hieruit spreekt een zinnelijke bele ving van de wereld in al zijn nuances en gradaties, zoals deze aan de oppervlakte komen, aan het licht treden uit het donker, de duisternis, de achterkant en binnenzijde van het bestaan. Het besef van een innerlijk leven, dat zich schuil houdt, maar herkenbaar is en zich toont aan de buitenkant, de oppervlakte van de dingen, de huid van het menselijk lichaam. Het oppervlak als raakvlak van innerlijke en uiterlijke wereld, waarin zich de roerselen van de ziel verraden en levenservaringen hun neerslag vinden.
De troebelheid van de jade steen en van de japanse huid, waarover Tanizaki schrijft, roept een gevoel van geheimzinnigheid op, van erotische beleving. Zoals het zwart, het duister gulpt uit de wijde mouwen van de kimono's van vrouwen, zo stroomt het leven uit het geheim van de veel gekoesterde schaduw in de japanse cultuur. De schaduw, die, zoals Ton Lemaire (5) schrijft in 'Filosofie van het landschap', een reserve aan betekenis vertegenwoordigt, die nog te raden geeft over de ware identiteit van het ding. Het is de schaduw die het ding verbindt met zijn omgeving, met het zijn waaruit het verschijnt. 'Wij vinden schoonheid,' schrijft Tanizaki,'niet in de dingen zelf, maar in de schaduwpatronen, in het licht en het donker, dat het ene ding bij het andere veroorzaakt.'
Het 'spelonkachtige' donker lijkt de bron waaraan de Japanse cultuur ontspringt en waarin zij ook weer verdwijnt. Maar het donker wordt bedreigd door het licht van het westen, dat nuances en schaduwen verdrijft. Letterlijk en figuurlijk is de westerse mens altijd op ontdekkingsreis, op zoek naar het nieuwe, naar licht in de wereld. Hij wil verkennen, onderzoeken, onthullen en openen. Het verborgene aan het licht brengen. De aanbidding van het licht in de westerse cultuur vaagt de aandacht voor het patina weg, doet het oppervlak van de wereld glanzen, stralen, spiegelen en verblinden. Het leven verhardt, de huid trekt strak en de porieën schroeien dicht. Innerlijk en uiterlijk verkleven, verliezen structuur en tint.
Of met de eigen woorden van Tanizaki:' maar de progressieve westerling is er altijd op uit zijn lot te verbeteren. Van kaars tot olielamp, van olielamp tot gaslicht, van gaslicht tot gloeilamp zijn zoektocht naar een steeds helderder licht houdt nooit op. Hij spaart pijn noch moeite om zelfs de kleinste schaduw uit te roeien.' (blz 153)
In het Westen lijkt het uur van de middagzon aangebroken, mens en ding worden blootgesteld aan het volle licht vanuit het zenith, schaduwen verkorten en verbleken. Ook de mens dreigt zijn schaduw te verliezen en wordt onder het helle licht tot glanzend ding, valt samen met zichzelf en verdwijnt. Deze beproeving van het 'schaduwloze landschap', dit 'denken van de middag' is waarschijnlijk een kunstenaar als van Gogh fataal geworden, zegt Lemaire. Dat is ook wat Tanizaki vreest.
Maar als er één land is dat zijn scheppend vermogen heeft bewaard en de storm van licht zelfs de vuurstorm van de eerste atoombommen van het Westen heeft verdragen is het Japan, dat zich onver moeibaar vernieuwt onder de schaduw van eigen, authentieke en lang gekoesterde denkbeelden, levenspatronen en schoonheidservaringen.
Tanizaki kan, hoezeer hij ook het moderne aanzien van zijn hel verlichte en overvolle land zou verfoeien, daarom toch met een gerust hart sluimeren in de schaduw van de nog immer bloeiende Japanse cultuur.
(1) Tanizaki, Junichiro: Lof der Schaduw. Vertaald door Pim de Vroomen. Meulenhof, Amsterdam tweede druk 1994.
(2) Lévi Strauss, Claude: Het Wilde Denken. Vertaald door Vogelaar en ten Brummelhuis. Meulenhof, Amsterdam vierde druk 1991
(3) Boorstin, Daniel: De scheppende Mens. artistieke doorbraken in de wereldgeschiedenis. Vertaald door Paul Syriër. Agon 1993
(4) Brems, Hugo: De rentmeester van het paradijs. Manteau Antwerpen 1986
(5) Lemaire, Ton: Filosofie van het landschap. Ambo n.v. Bilthoven 1970
Geen opmerkingen:
Een reactie posten