woensdag 23 juni 2010
Jung Chang, Wilde Zwanen
Auteur van Jung Chang
Boektitel Wilde Zwanen
Hoe drie generaties vrouwen de eerste zeventig jaar van de vorige eeuw in China beleven en overleven. Adembenemend.
En hieronder slechts:
Hoe ik mij het China uit die tijden herinner.
Wilde Zwanen ofwel de biografie van drie Chinese vrouwen en hun generaties in de afgelopen eeuw, een zwaar getourmenteerde eeuw. Wat schrijft een mens erover, die niet daar ter plekke was, maar leefde en werkte in Nederland? Schrijft hij over zijn verontwaardiging, zijn woede en machteloosheid, over zijn mededogen achteraf, over zijn onwetendheid? Eerlijker misschien is het zich af te vragen, wat hij precies wist en dacht over China toentertijd, al leefde hij elders op dezelfde planeet. Niet om de ervaring zelf, maar vooral om het beeld dat hij zich toen van China vormde en om de paradox van een parallel bestaan op deze aardbol. Een mens doet een poging, een mens put uit zijn geheugen, een mens streeft ernaar rechtvaardig te zijn tegenover de Wilde Zwanen – als dat al kan - en tegenover zichzelf.
China is een groot land, ver weg, leerde ik op de lagere school. Er zijn veel Chinezen, zei men. Het gele gevaar, zei men. Ze hebben smalle ogen, een gele huid, dragen een lange staart van zwart haar. De vrouwen hadden vroeger ingesnoerde voetjes. Ik kende, toen ik zo klein was, maar één chinees, de pinda-chinees die bij de ingang van de Bijenkorf stond.
Opengeklapt op de grond naast hem stond zijn koffertje met snuisterijen, snoep en pinda's in cellofaanpapier verpakt. Hij stond er elke dag, ook al was het winter. Ik dacht toen dat hij uit een heel koud land kwam, waar het eeuwig winter was en de hele wereld wit bevroren. Hij keek altijd strak voor zich uit, bewoog nooit zijn hoofd, alleen als iemand iets wilde kopen bewoog hij, boog hij zich voorover. Ik zie nog zijn donkerbruine ogen onder het smalle spleetje van zijn oogleden en het gelig gelooide gezicht onder de halfleren bontmuts. Hij was de ondoorgrondelijke chinees.
Toen brak de oorlog uit, verweg in een land dat Korea heette. Mijn vader begon sigaretten te hamsteren, er was onrust thuis. Men sprak over atoombommen en over mensen, die naar Amerika wilden verhuizen. In mijn klas zat een jongen, die ineens met zijn familie naar Australië emigreerde. Men vertelde dat er miljoenen Chinese soldaten klaar stonden om de grens van Noord-Korea over te trekken en de Amerikanen te verjagen. Ze zouden het land overspoelen, in horden over de heuvels uit het Noorden komen. Daartegen zouden de Amerikaanse, automatische mitrailleurs niet opgewassen zijn. Telkens zouden er nieuwe Chinese soldaten in dikke, gewatteerde uniformen en bontmutsen op de heuveltop verschijnen. Dat was het gele gevaar. We speelden oorlogje thuis en op straat en waren bang voor al die Chinezen. Maar de pinda-Chinees stond er elke dag weer en er gebeurde niets.
Toen de oorlog in het verre Korea voorbij was, werd er thuis over Chinezen niet meer gesproken. Ik leerde op school en zelf uit boeken over Marco Polo en zijn reizen naar China en de Kubilai Kan, over de Chinese Muur en de stormloop der barbaren. Ook vertelde men op school van de Chinese wijsgeren Confucius en Lao Tse, hun wijze lessen voor de opvoeding van mensen en de eerbied van kinderen voor hun (voor)ouders. Aan het eind van de middelbare school leerden we bij geschiedenis over de Boxeropstand tegen de blanke onderdrukking en vernedering in de 'westerse enclaves aan de kust', over de warlords en de chaos, de Japanse bezetting van Mandsjoerije, over de Kwuomintang en Tsjang Kai Sjek, zijn vlucht naar Formosa en de lange mars door de bergen en de eindoverwinning van Mao Tse Toeng. Japan was de belichaming van het Kwaad, vooral omdat het Indië had bezet en aan Soekarno uitgeleverd. Men sprak altijd van Jappen. Ze waren slecht, wreed en weer gevaarlijk omdat ze al onze producten goedkoop namaakten. De Jappen waren de Moffen in het Verre Oosten. Wat Japan in China tijdens de oorlog had uitgespookt, kan ik me niet meer zo goed herinneren. Daarover werd eigenlijk niet gesproken.
Aan de universiteit, tijdens mijn studie sociale geografie in Utrecht, vergrootte ik mijn kennis over China door het lezen van het geografisch werk 'Asia's Lands and Peoples', een Amerikaans encyclopedisch handboek over de bestaanswijzen op dit immense continent met China als het onmetelijk Heartland, de onoverwinnelijke continentale landmassa. Ik was onder de indruk van de verscheidenheid aan klimaten, landschappen, gewassen en minerale grondstoffen, van de steden en grote rivieren en de onuitsprekelijke en niet te onthouden namen.Ik droomde van de Gele Rivier, de Jangtse Kiang, die elk jaar weer buiten zijn oevers trad, het wijde land overstroomde en in een steeds bredere bedding slib achterliet, waardoor de rivier door de eeuwen heen steeds hoger boven de vlakte voortstroomde en met steeds meer geraas en kracht door de dijken heen brak, het werk van duizenden Chinese handen ten spijt.
Het was in die tijd ook dat ik het boekje 'Le Bilan de l'Histoire' las. Ik herinner me daaruit nog hoe in het binnenste van Azië de stormloop van de geschiedenis begon en vanuit dat pulserend hart telkens weer nieuwe, nomadische volken kwamen aanstormen op de grote sedentaire beschavingen in het Zuiden, het Westen en het Oosten, het Rijk van Het Midden, de grote, solide Ommuurde Beschaving van het Chinese Rijk. En als er al eens een doorbraak plaatsvond, een gat in de lange Muur viel, was het altijd weer het onwankelbare, immense China dat de primitieve binnendringers opslorpte en civiliseerde.
Het was in het begin van de jaren zestig dat wel eens een bericht over hongersnoden in China doorsiepelde naar het Westen. Ik weet niet of ook toen de schermutselingen om de kleine eilandjes voor de kust begonnen. Wat later plaats ik, zonder een boek te raadplegen, de onverwachte bezetting van Tibet en een dreigende oorlog met India in de bergen.( dat blijkt dus al eind van de jaren vijftig plaats te vinden) De slapende reus ontwaakte, leek het.
Plotseling stond China in de schijnwerper. Er was een revolutie aan de gang. Men sprak van een Culturele Revolutie, ontketend door de jeugd, de Rode Garde, die massameetings hield en een vernieuwingsideologie verkondigde al zwaaiend met het rode boekje van de grote roerganger Mao. Op grote schaal bekenden in het openbaar partijbonzen hun ontrouw, hun verwording, hun machtswellust en corruptie.
Was inmiddels, 1968, ook in Parijs niet de revolutie uitgebroken? Studenten bezetten de universiteiten en brachten de Verbeelding aan de macht! Het grote uur van de vernieuwing was aangebroken. In de reeks zwarte beertjes van Bruna verscheen het Rode Boekje in Nederlandse vertaling. Ik kocht het, maar was niet weg van de slogans, nog minder van de geheven handen, zwaaiend met het rode boekje. Het stond me tegen en deed me herinnerineren aan de foto’s van hysterische massa's in de Hitler-tijd.
In die tijd las ik naast het dagblad Trouw ook de Groene Amsterdammer. Prof. Wertheim prees daarin met grote regelmaat de succesvolle strijd van het communisme tegen de honger. De communisten hadden toch maar de distributie tussen voedseloverschot- en tekortgebieden hersteld. Armoede, ja, maar geen honger meer. Wertheim schreef later een boek over revolutie en evolutie van sociale veranderingen. Tegen beter weten in is hij altijd blijven vasthouden aan dit 'gedachtengoed', erst dass Fressen und dann die Moral. Wat is hij vaak en meedogenloos bekritiseerd door Rudy Kousbroek om zijn leugenachtigheid, zijn onwaarachtigheid. De waarheid bleek pijnlijk, al te pijnlijk.
Niet minder verleidelijk was het boekje 'My Village' van Jan Myrdal, de zoon van het beroemde polemologen-echtpaar Alva en Gunnar Myrdal uit Zweden, dat naar de geest verwant was aan onze nobelprijswinnaar en ontwikkelingseconoom Jan Tinbergen. In de Village beschreef Myrdal het alledaagse leven in een Chinees, communistisch dorp met als referentiekader het oude uitbuitersregime van de grootgrondbezitters en warlords, het regime van volstrekte willekeur, moord, verkrachting, doodslag en honger, telkens terugkerende honger en eeuwige armoede van de Chinese boerenfamilie, waaraan nu dankzij Mao definitief een einde was gekomen. Dat dit voor arme mensen mogelijk was!! Het leek wel een sprookje, maar de schrijver had het van dichtbij, ter plekke waargenomen.
Steeds meer moest ik er van weten. Ik las een historische schets van het Chinese communisme, geschreven door een zekere North. Ik was niet meer te stuiten en kocht 'The Birth of Communist China', een dikke Penguin, de naam van de schrijver is me ontschoten. Daarin werd de Chinese geschiedenis van deze eeuw grondig en degelijk, afstandelijk en informatief beschreven: de krijgsheren, de chaos, de armoede, de strijd tussen kwuomintang en de communisten, de Japanse uitbuiting en terreurmachine, de lange mars en de overwinning van het communisme. Ademloos gelezen. Alles ver weg, maar tegelijk het verslag van een mega-gevecht, de heroische strijd om de zelfbevrijding van de verziekte Grote Draak.
Toen legde ik de hand op een dik boek in de uitverkoop (!!) 'Mao' van een zekere Horvath, een voor mij onbekende Hongaarse schrijver. Met een grote dosis toelichtende cijfers en getallen beschreef hij de 'strijd tegen de armoede en honger', die één grote orgie bleek te zijn van moordpartijen, terreur, vernedering, meedogenloosheid, bruutheid, mensonterende dwang en onderdrukking van miljoenen, die stierven als ratten, gevangenen, gelynchten, gefusilleerden en in wanhoop gepleegde zelfmoorden. Het rode boekje en de culturele revolutie, één grote dodenzang, waarlijk een zwanenzang. De schellen vielen me van de ogen. De schok was groot, onherstelbaar.
Als later de economische hervormingen inzetten onder Deng, houd ik me mentaal afzijdig en lees de berichtgeving zonder illusies.
Wanneer het verschrikkelijke van het verschrikkelijke lijkt bezonken, keert de nachtmerrie terug en verschijnt op het Plein van de Hemelse Vrede de lange, slungelachtige jongeman met tassen in de hand, achterwaarts dansend voor de langzaam rijdende zware tank met bewegende vuurmond uit. Hij voert een balletdans uit op onzichtbaar ingesnoerde voeten van een nog verboden democratie.
En nog niet zo lang geleden zag ik op het grootdoek 'PU-YI, de laatste keizer van China' en de kleine films 'de Rode Lantaarn' en 'the Concubine'. China, land van verschrikkingen, land van miljoenen Wilde Zwanen, die anoniem wegvaren op de golven van de Chinese geschiedenis.
D.C.
Labels:
China,
de laatste keizer,
Moorddadige Culturele Revolutie,
Pu Yi,
Rudy Kousbroek en Wertheim
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten