Le Clézio
Désert,
vertaald in het Engels door
C.Dickson in 2008
De woestijn of the desert,
vertaald uit het franse désert, het boek waarmee de schrijver le Clézio eind
jaren zeventig doorbrak naar het grote publiek na een korte experimentele fase
als nouveau roman schrijver zoals Robbe Grillet en Michel Butor. Het vertelt
van de tragische ondergang van het woestijnrijk van het Toeareg volk, de Blauwe
ruiter, en de tragiek van de immigrant uit de Sahel, rond de vorige
eeuwwisseling, aan de hand van de lotgevallen van het meisje Lalla in Marseille en Tanger.
Het is bijna zo actueel als
de dag van vandaag met zijn Boko Haram en bootmigranten in de Middellandse Zee.
Gevechten tussen orthodoxe moslims en christenen, de uittocht uit de Sahel-
landen naar het beloofde land. Een herhaling in nieuwe gedaante. De
meedogenloosheid van het leven, de botsing van culturen en ideologie.
Het is niet alleen een
historische roman, maar ook een geografisch werk of beter nog een
landschappelijke vertelling, waarin de lezer de woestijn aan den lijve ervaart.
In dat opzicht is het een lijfelijk werk dat alle zintuigen en zinnen de ruimte
geeft. De hoofdpersonen worden in hun natuurlijke omgeving geplaatst, hun
fysieke ervaringen van de woestijn en ook de westerse stad zijn indringend. Het
verhaal is op de huid van de lezer geschreven. Het heeft de sensatie van
nabijheid en daarmee ook van traagheid, een natuurlijk ritme dat niet is te versnellen
en vraagt om geduld van de lezer. Dag en nacht, hitte en koude, vogels en
ruimte, licht, zinderend licht dat verblindt en de huid samentrekt. Niet
ontdaan van emoties, is de roman in hoofdzaak een lange beschrijving van de
mens in de natuur, een harde, medogenloze natuur, van een eeuwenlange symbiose
tussen de Tuaregs en het land, die zijn grenzen bereikt met de komst van het
kolonialisme, dat de mens los maakt uit zijn tradities, gewoonten en culurele
mentaliteit. De ondergang van deze territoir gebonden cultuur en zijn mensen is
onvermijdelijk tijdens de confrontatie met de westerse indringers en hun
wapens, hun zucht tot overheersing. Als gevolg van de bijna fenomenologische
benadering, komen de hoofdpersonen - Nour, de jongeling, Lalla het meisje en
fotomodel, Radisz de zigeuner en dief, de sjeik en de onzichtbare es Ser - niet
als individuën uit de verf, maar blijven ze karakteristieke representanten van
een volk dat verloren gaat. Hun monotheistische, hun nomadische en tribale
levenswijze worden in hun eigen volheid geschetst, maar door de westerlingen
ervaren en gezien als fanatisme en fatalisme, sectarische verblinding,
onbruikbare mystiek en suicidaal monisme. Zij zijn verliezers van meet af aan
doordat gekozen is door de schrijver voor een roman in een historische setting,
waarvan de afloop vast staat. De passages over het leven in de woestijn zijn
niettemin vaak lyrisch, fenomenaal en dromerig, traag en symbiotisch. Het is de
gevangenschap van de mens die zich technisch en geestelijk niet kan losmaken
van zijn oorsprong en land. De lyriek kan gelezen worden als mededogen met de
in zijn eigen wereld opgesloten Toeareg, die zijn ondergang tegemoet gaat.