vrijdag 8 juni 2018
zondag 3 juni 2018
Jorge Borges en Nep Nieuws
Gepubliceerd in de Napa van 3 maart 2018, dagblad de Amigoe op Curacao
Nep Nieuws en Jorge
Luis Borges
De wereld wordt
vandaag de dag overspoeld door nep nieuws. Hoe gaan we daarmee om? Is een
literaire lezer, dankzij zijn ervaring met fictie, beter in staat is tot het
herkennen van fake nieuws? Wanneer we de wereld om ons heen niet helemaal (meer)
begrijpen, geheimzinnig of spookachtig vinden, noemen we haar vaak Kafka-achtig
( Kafkaësk), naar de beroemde schrijver van ‘het Proces,’ Kafka. Er is
eigenlijk maar één schrijver uit de vorige eeuw, die hem in dit opzicht wel
eens naar de kroon steekt en dat is de Argentijn Jorge Luis Borges. Hij kan ons
misschien een handje helpen met onze vraag over nep nieuws. Zijn werk is lichtvoetig,
vreemdsoortig, ongelooflijk realistisch. De term Borgesiaans is een literaire
aanbeveling. De man is al jaren dood, maar zijn werk nog steeds modern, bizar en ja zeker, actueel - hoe kan dit ook
anders, als verbeelding tijdloos is en
science fiction over de toekomst gaat?
Ficciones
We leven in een tijd, die veel weg heeft van science
fiction. Steeds vaker hebben we moeite met wat echt is en wat nep (NEP), wat copie
of origineel, wat waar is of vals. ‘Fake news’, Kremlin trollen and ‘crypto
coins’ zijn de gewoonste zaken van de wereld. Het lijken ijkpunten van het
nieuwe wereldbestel, succesvolle veroveraars van onze planeet. Sociale media
zorgen voor een bijna bijbelse vermenigvuldiging van nieuwtjes en nep-nieuws. We
beginnen er al aardig aan te wennen mede dankzij Mister Twitter in het Witte Huis.
We houden wel van wat sensatie ter
afwisseling van alledaagse sleur.
Maar wat is eigenlijk het verschil met literatuur?
Vroeger had je fabels, sprookjes, parabels en satires, tegenwoordig postmoderne,
vaak hoofdbrekende romans en ook science fiction alsof we in de toekomst kunnen
kijken. Ik lees op het ogenblik de Ficciones
van Jorge Luis Borges, verhalen van de Argentijnse schrijver/dichter uit de
vorige eeuw (1899-1984). Zijn werk heeft een hybride karakter en is een
fijnzinnig mengsel van biologische ongelooflijkheden, crimineel gangsterdom, quasi-gebeurtenis,
filosofisch dollen en je reinste verzinsels. Alsof je de krant van vandaag opslaat
of diep in de nacht naar netflix zit te kijken.
Borges schrijft de Ficciones in de jaren dat hij vrijwel
platzak is. Het is de Borges die in ’het verhaal ‘de Zahir’ zegt: ‘niets is
minder materiëel dan geld... geld is ‘future time’.. het kan een avondje
stappen zijn, het kan de muziek van Brahms zijn, het kan een spelletje schaak,
een kop koffie zijn...’ Wie zijn werk bestudeert, ontdekt al gauw hoe deze Borges
de werkelijkheid naar zijn hand zet. Hij heeft een uitgesproken talent voor het
omvormen van de werkelijkheid tot fantastische verhalen, wat hij beschouwt als
de ultieme opgave van literatuur. Hoe gaat literaire transformatie bij hem in
zijn werk?
De
Bibliothecaris
Over zijn werk zijn al bibliotheken vol geschreven. Dit
zal Borges aanspreken, want hij zag de wereld als een boek. Het moet gezegd, hij
was liever een man van de daad en het mes geweest zoals zovelen in de achterbuurten
van Buenos Aires en daarbuiten. Een man van vlees en bloed zoals de gaucho of
compadrito. Maar de schrijver wordt halverwege zijn leven blind, een erfenis
via vaderskant, versneld door een bloedvergiftiging als gevolg van een hoofdwond. Borges, de grote lezer van de
wereld, wordt blind! De schrijver die de wereld leest als een boek, waarin
alles over het aardse bestaan van mens en dier is terug te vinden.
Hij raakt al vroeg in zijn leven geobsedeerd door taal, geschiedenis
en filosofie. En wel in die mate, dat hij zich niet geroepen voelt om het zelf
nog eens dunnetjes over te doen en romans te gaan schrijven. Alles is al
geschreven, vindt hij. Wat een prachtig statement voor vandaag! Het boek van de
wereld behoeft hoogstens nog wat commentaar of ontcijfering van de tekens, de
code, de taal. Borges beperkt zich in het begin van zijn schrijverschap tot het
genre essays en zet zich pas later tot het schrijven van de Ficciones, korte
verhalen. In zijn essays kan hij naar hartelust filosoferen. Hij verdiept zich in het werk van de filosoof
Berkeley om zich later tegen diens ‘Idealisme’ teweer te stellen. Zijn verhaal ‘Tlön,
Uqbar, Orbis Tertius’ vormt een combinatie van essay en verhaal. Hij werkt er
zijn visie in uit, dat filosofie als spel met de taal tot het domein van de
fictie behoort. Science fiction ligt om de hoek; het is de toekomst op de stoep.
De Verzameling
Borges is een super speelse geest. Hij beweert heel
stellig dat hij niet creatief is, maar herschept wat de werkelijkheid en de
literatuur hem voorschotelen. Geen bewering houdt lang stand, geen beschrijving
is ondubbelzinnig, geen zin die zich niet naar de volgende spoedt. Elk verhaal
draait op volle toeren en dat in een ingenieus labyrinth van de verbeelding!
Geen lezer is zijn leven zeker. Geen dromer kan tegen Borges op. In de praktijk
zijn de Ficciones juweeltjes van oorspronkelijkheid. Altijd weer voegt hij een
element toe of laat hij een aspect weg, waardoor hij de werkelijkheid grondig transformeert.
Zo schrijft hij naast de Ficciones ook The Book of Imaginary Beings, een fantastisch
bestiarium van ‘onbestaanbare’ dieren, die in de literatuur voorkomen of door Borges
zelf zijn bedacht. Het getuigt van zijn voorliefde voor ‘de verzameling’ zoals
daar zijn de bibliotheek, de geschiedenis (jaartallen), de encyclopedie, het
alfabet (letters), de spiegel(beelden), het museum, het geheugen
(herinneringen), de getallenleer (kabala) etc Elke ‘verzameling’ is een toverdoos van losse elementen,
die hij kan vervangen,verschuiven, verwisselen en vermenigvuldigen. Dit
eindeloze spel is de grondslag voor zijn fictie, die de werkelijkheid
verdringt, oplost, vervangt, bespot en uitlacht. Het maakt elk verhaal spannend
– lego voor volwassenen.
Een spookrijder
Sommige lezers vinden zijn werk cerebraal en weinig
doorleefd. Niet terecht, want Borges
beschrijft in navolging van zijn favoriete schrijver Louis Stevenson ook
avonturen en gevechten. Hij bezingt de moed van de vechtersbaas. Het is
overigens wel begrijpelijk dat iemand, die eerst de wereld leest als ‘boek’,
daarna alleen commentaren levert en tenslotte blind wordt, vooral over de
wereld vanuit zijn gedachten schrijft. Maar dan wel vanuit een fenomenale
kennis over geschiedenis, filosofie en literatuur zoals opgeslagen in dat grote
hoofd met de blinde ogen! Hij is naast commentator ook nog eens vertaler van
beroemd werk als van Virginia Woolf, Walt Whitman, Faulkner e.a. De Ficciones
houden het midden tussen stories en histories. In zoverre leunt hij aan tegen
de oervader van de geschiedschrijving, de Griek Herodotus, die ook zijn
Historiën doorspekt met vertellingen uit de tweede hand – ‘van horen zeggen’.
De Filosoof
Borges is een meester in het jongleren van tijd en ruimte
en daardoor van authenticiteit en waarheid. Wat eerst een historische
gebeurtenis lijkt, blijkt zich bij nader inzien te voltrekken in de droom, het
labyrinth, de spiegel of een niet-bestaand land. Waar is ‘de werkelijkheid’
gebleven? Plaats en tijd zijn eigendom van de verteller. Borges keert de
werkelijkheid binnenstebuiten, ondersteboven, achterstevoren en gebruikt tijd
en ruimte als schaakstukken op het bord van de verbeelding. Borges is een
filosoof in schrijverspak, ‘de broek van een octopus’ om met Bert Schierbeek te
spreken? Hij crëert, zoals hij zelf van Kafka beweert, zijn eigen ‘voorgangers’,
ontdekt het labyrinth van de Tijd, bedenkt een eigen don Quichotte (van Pierrre
Menard), een fantasierijk bestiarium en niet-bestaande boeken, waarop hij
commentaar levert. Hij is een ware spookrijder in de literatuur. Zijn universum
doet denken aan het werk van de Hollandse tekenaar Escher, die nog steeds
actueel blijkt in deze wereld van vaak monomane architectuur-gekte. Een
ruimtelijke science fiction op papier.
Bedrog en
Verbeelding
Tegenwoordig zijn we gewend aan reproductie en nep-nieuws.
En toch houden veel mensen niet echt van ‘literatuur’. Ze willen een ‘waar-gebeurd’
verhaal lezen. Het is een paradoxale ontwikkeling. Hoe vaker men in de zgn.
werkelijkheid wordt bedonderd, hoe meer behoefte men heeft aan ‘echtheid’ in de
literatuur. Literatuur wordt als het ware bedreigd door de lezer van het ‘echte’
verhaal. De lezer, die is opgejaagd door nep-nieuws van alledag, van slag door
de ongelooflijke warwinkel van onnozele berichtgeving over de wereld, deze
lezer wil kennelijk wel eens met rust gelaten worden. Hij is bij Borges aan het
verkeerde adres. Hij is immers de schrijver van de ‘verzameling’en de metafoor, van de dubbele
bodem en science fiction. Zijn werk is geen vlucht uit de werkelijkheid, maar transformatie
vanuit de verbeelding. Korrtom, fictie. Pas dan, zegt Borges, is er sprake van literatuur.
Tlön, Uqbar,
Orbis Tertius
In het beroemde verhaal ‘Tlön, Uqbar, Orbis Tertius, ’
schiet Borges een drietrapsraket af. Bij de eerste trap vertelt hij dat hij met
zijn vriend Casares op zoek is naar een onbekend land Uqbar. Hij stuit op een
encyclopedie (de tweede trap), die spreekt over het bestaan van een planeet
Tlön. In de derde fase maakt Tlön zich meester van de aarde. Het raadsel van de
negen ‘coins’ (crypto coins!) moet inzicht geven in het werkelijkheidsgehalte
van deze wonderlijke planeet. Uiteindelijk bestaan er in Tlön geen materiële
objecten, geen dingen. Alles is taal, fictie, idee, geest (Berkeley). Ingrijpender
nog is, dat daardoor ook onze vertrouwde logica – en wetenschap - er onmogelijk
wordt. Met de invasie op onze planeet vanuit Tlön worden ideeën werkelijk
dingen, objecten. Zo ontstaat er een bedreigende werkelijkheid, die de aarde
overmeestert. Ideeën zijn aanvankelijk ‘echter’
dan dingen, zoals Nep-berichten voor ‘echter’ dan de werkelijkheid worden
gehouden.
Blinde Ziener
Er zijn tal van diepzinnige analyses gemaakt van ‘Tlön’.
Het wordt bestempeld als thriller, science fiction, satire en ook als ‘totale’
fictie (zoals ‘totale oorlog’ op zijn Duits). Tlön demonstreert het gevaar van een
totalitair wereldbeeld. Borges zinspeelt op het communisme en nazisme uit zijn
tijd, dat de mensen rijp maakte voor ‘totale’ overheersing. Met Tlön laat Borges zien hoe gevaarlijk het
is zich te verlustigen in (ideologisch) jargon,
een taal van een handvol ‘plastic’ woorden, dat op alle levensgebieden wordt
toegepast zoals het cybernetisch gepraat over sociale systemen, economische
modellen, dat een hersenschimmige wereld oproept, die al globaliserend aan zich
zelf ten onder gaat.
De huidige, neoliberale mythe van de markt met zijn
magische markt-evenwichten, economische groei-dwang, nep-nieuws en crypto coins
vertoont akelige overeenkomsten met de ‘totale’ fictie van de invasieve planeet
Tlön. Ik lees dit verhaal van Borges als een vroege waarschuwing tegen ‘mythisch’
denken in onze wereld. Een waarschuwing om niet in het technologisch labyrinth de
weg kwijt te raken of te geloven in de sprookjes van de markt, in schietgrage
helden aan de bar, in gegoochel (gegoogle) met (beurs)getallen of Nep-geschiedenissen
alsof je niet ter verantwoording zult worden geroepen. Wat misschien
Borgesiaanse fantasie en science fiction leek, blijkt binnen een halve eeuw gewoon
alledaagse werkelijkheid.
Borges is niet alleen een speelse schrijver van de
verbeelding met zijn gauchos en compadritos, dromen en doolhoven, allervreemdste
dieren, wiskunde en jaartallen, maar ook een blinde Ziener van wat ons op de
planeet aarde wellicht nog te wachten staat.
Derk Cools
donderdag 31 mei 2018
John Williams Butcher's Crossing
De laatste bizon – een kijkje in de Amerikaanse ziel (over Williams) , 13 januari 2018, Napa, Amigoe DAgblad, Curacao
De dagen van het Vuurwerk zijn weer voorbij. In de Verenigde Staten lijkt
het wel het hele jaar door Vuur-werk. Toch gaan de dagen van de Mass Shootings
bijna ongemerkt voorbij. Volgens de statistiek over Gun Violence telde de maand
december 19 doden en 95 gewonden in de V.S. We schrikken pas weer op bij een
Mass Shooting als onlangs in Las Vegas met 58 doden en meer dan 500 gewonden in
één keer. Zit het de Amerikanen in het
bloed, in hun cultuur, in wat? Ik ga hieronder te rade bij de Amerikaanse
schrijver John Williams van Butcher’s Crossing.
De laatste bizon
Las Vegas
Het leven gaat gewoon door. Beneden bij het hotel rijden al
weer de auto’s vijf rijbanen breed door de lichtreclame stad Las Vegas op weg
naar een blinkend casino dan wel naar een schietbaan, waar de bezoeker zich kan
uitleven in een ongebreidelde (self)kick. Nog altijd beter, hoe meelijwekkend
ook, denk ik, dan twee kamers huren in een hotel en op een papiertje de hoek
berekenen, waaronder je met zoveel mogelijk kogels uit zoveel mogelijk
(semi)-automatische geweren zoveel mogelijk onbekenden, zo snel mogelijk kunt
neerknallen. In een mum van tijd: 58 doden en meer dan 500 gewonden.
Sensationeel, onvoorstelbaar,laf.
Paddock, de dader, is sinds kort wereldberoemd en dood,
morsdood, gelukkig. Jammer voor justitie en voor ons gevoel van gerechtigheid
en onze onbevredigde zucht naar een verklaring van de recente moordpartij in
Las Vegas. Iedereen kan nu vrijelijk zijn mening ventileren zonder iets op te
lossen of dichter bij het motief te
komen van de massamoord vanuit de 32ste verdieping van een hotel.
Als de politie en de psychiatrie geen uitsluitsel kunnen geven, wat rest ons
dan? Zelden of nooit biedt literatuur enig houvast, maar soms wel meer inzicht.
Literatuur is een vorm van onderzoek naar wie we eigenlijk zijn. Anders dan
de wetenschap, maar vaak indringender. In dit geval hoe Amerikaans of
(on)menselijk we zijn.
John Williams
Waar moest ik toch steeds aan denken bij het beeld van
deze slachting? Aan de Amerikaanse school shootings. Vanzelfsprekend. Aan de Oorlog.
Natuurlijk, welke dan ook. Aan de inzet van drones tegen gezochte terroristen.
Ja, natuurlijk. Maar ook aan literatuur. Aan
MiIller uit ‘Butcher’s Crossing’ van John Williams, die daarnaast ook de roman ‘Stoner’
schreef en de niet minder knappe roman
Augustus, de eerste keizer van het Romeinse rijk.
Williams schreef drie totaal verschillende romans in een
ingetogen en meeslepende stijl, die op zichzelf niets van doen heeft met
geweld. Zelf leidde hij een rustig leventje aan een universiteit zoals ook de
hoofdpersoon van het gelijknamige boek ‘Stoner’. In deze roman vertelt hij op
ingehouden toon over het universitaire leven van een docent in de Engelse
letterkunde, die te lijden heeft van zijn eigen hoge academische eisen. Deze
worden hem niet in dank afgenomen en richten hem en zijn gezin indirect ten
gronde. Stoner is de belichaming van intellectuele kwaliteit, integriteit en van
een onafhankelijke geestesgesteldheid, maar maatschappelijk is hij een
volstrekte ‘loser’. Hij leeft in een harde, vrijgevochten, Amerikaanse
samenleving. Geweld speelt alleen op de achtergrond, ver weg in Vietnam een
rol.
Dat Williams zich even goed kon inleven in de ambitie van
de jonge Octavianus om af te rekenen met zijn rivaal Antonius en de eerste
keizer van het Romeinse imperium te kunnen worden, getuigt van inzicht in de menselijke
psyche, uitgewerkt in een schitterende briefwisseling tussen Octavianus en zijn
moeder Livia. Geweld neemt hier de vorm aan van strijd om de ultieme macht, die
uitgewogen, gebalanceerd en zelfs wijs wordt belicht. Dit werk is vergelijkbaar
met het klassieke werk van de Belgische M. Yourcenar over de Romeinse keizer
Hadrianus.
Een Western?
Terug naar ‘Butcher’s Crossing’, het derde werk van Williams.
Ik ben geen kenner of liefhebber van cowboy romans (Westerns), het Wilde Westen
en de bijbehorende country en western muziek. Mijn kennis op dat terrein is
beperkt gebleven. Ik las vroeger met interesse de ontdekkingstochten van Lewis
en Clark langs de rivier de Missouri door Indianengebied – in opdracht van president Jefferson onder het mom van wetenschappelijk onderzoek. Ook
las ik boeken over de Grote Trek naar het Westen (the frontier) van families in
huifkarren en over de Goldrush in California (1848). In eerste aanleg kon me echter
een roman over de bizonjacht dan ook niet onmiddellijk bekoren, maar voor de
naam van Williams moest ik wel bezwijken nadat ik zijn Stoner had gelezen. Ik
heb er geen spijt van. Zoals het Romeinse rijk tot leven komt in de klassieke roman
‘Augustus’ en in ‘Stoner’ het dagelijks leven aan een Amerikaanse universiteit in
de jaren zestig van de vorige eeuw, zo biedt ‘Butcher’s Crossing’, zijn roman
over de laatste bizonjacht, een kijkje in de Amerikaanse ziel. Misschien is dit
iets te boud beweerd en te kort door de literaire bocht. Laat ik zeggen dat
Williams in zijn roman raakt aan wat een buitenlander als ‘Amerikaans’ ervaart -
al dan niet terecht.
Butcher’s
Crossing
In Butcher’s Crossing laat een jongeman, Andrews zich
verleiden tot het financieren en deelnemen aan een bizonjacht o.l.v. een zekere
Miller, die hiermee al langer ervaring heeft. In gezelschap van de huidenviller
Schneider en de drijver van de ossenkar Charley Hoge rijden ze naar Kansas en
Colorado - waar ze in een box canyon duizenden bizons aantreffen. Miller wijdt
Andrews in de jachtpartij in – als was het de ‘frontier’, een gevecht met de
natuur. Het wordt een dodelijk ritueel, dat uitloopt op totale destructie, een ultieme
slachting van alle, ja bijna alle bizons.
‘Greed’ (hebzucht), de drang naar meer
huiden, meer dode bizons, meer en meer geld wordt het gezelschap tenslotte noodlottig.
Het schieten heeft dagen te lang geduurd. Andrews ziet in de verte de eerste
sneeuwvlok neerdwarrelen, de aankondiging van een sneeuwstorm. De mannen worden
overvallen door de winter, die hen dwingt tot maanden overleven in de barre wildernis.
Dan smelt de sneeuw weer, vertrekken ze
naar Butcher’s Crossing. Op terugweg kantelt de ossenkar, te hoog opgetast met bizonhuiden,
in de rivier en verdrinkt Schneider, de eenling, wiens hoed zelfs niet de
moeite waard is om op te vissen als aandenken. Charley Hoge verandert in een
zombie. Dit is (ook) het kantelpunt in de roman. Na terugkomst steekt Miller uit
woede om de slechte financiële deal de geredde huiden in brand. Hij ontketent
een waanzinnig inferno, sticht een ultieme, allesverterende brand. Andrews is nu
geïnitieerd in het (Amerikaanse?) leven en getekend.
Het is deze Miller, de aanvankelijk zo bedachtzame en
ervaren bizonjager, de evenwichtige, volwassen man en leider, die eerder
al in de box canyon zijn zelfbeheersing
verliest. Hij raakt daar als bezeten door en tijdens een dagen lange (veertig
bladzijden lange) schietpartij op de bizons. Zijn gezicht met witte tanden,
zwart van de kruitdamp, zijn vinger gezwollen om de trekker van het geweer, verandert
Miller in een onstopbare moordmachine. En Andrews vraagt zich temidden van al
die dode bizons in de vallei af: wie en waar hij is.
Het is deze orgastische scene, die me weer voor ogen
kwam, toen ik hoorde van P. in Las Vegas. Het beeld van Miller, een ogenschijnlijk
rustige man die bij het zien van die duizenden
vredig in de vallei grazende bizons geleidelijk in extase geraakt. Een man die met zijn volle verstand, in alle vrijheid
besluit duizenden dieren te doden. Een vrijheid die hij ontleent aan het Amerikaanse ideaal van de wildernisman en aan
zijn onafscheidelijk wapen, dat hem echter verhindert nog bij zinnen te komen. Michelle
Latiolais, die de introductie op de roman schrijft, werpt de suggestie op, dat John
Williams misschien het moorddadig Amerikaanse optreden in Vietnam voor ogen heeft gehad. Zonder hieraan iets te
willen afdoen, is het naar mijn gevoel even goed mogelijk om te denken aan de Amerikaanse
genocide van de Indianen tijdens de doortocht naar het
westen in de negentiende eeuw. Weinig Amerikanen kunnen tegenwoordig iets
zinnigs of geloofwaardigs vertellen over
Indianen.
De Wildernis
Miller voelt zich een jager. Hij raakt weliswaar uitgeput
van de dagenlange schietpartij, dat is waar, maar verder zijn alle verhoudingen
behorend tot de jacht zoek. Diep in zijn hart voelt een Amerikaan zich (ook) een
spirituele man van de wildernis. Daar woedt zijn gevecht met de natuur, daar vindt
hij zijn uitdaging. Daar zal hij overleven. Daar wordt hij een nieuwe, een
ander mens, strijdbaar maar gelouterd. Welnu, Miller is eigenlijk het failliet
van deze idee. Hij is een massaslachter, een moordenaar net als Paddock.
Bizon of mens om het even, ze zijn niet de prooi van een roofdier, maar plat
gezegd, neergemaaide slachtoffers.
Williams schrijft hoe Miller al schietend zelf letterlijk
verandert in ‘wapen-tuig’. En de werkelijkheid leert ons helaas dat het niet
exclusief voor Miller geldt. In wezen laat Williams zien hoe de natuur van de
mens bovenkomt, wanneer hebzucht (‘greed’) alle remmen los gooit. Alleen de
dood van de ander of van hemzelf kan Miller, de vernietigingsmachine, die hij
is geworden, tot stilstand brengen. Misschien denkt hij nog te ‘jagen’, te
rivaliseren met een tegenstander, maar in werkelijkheid blijkt hij bevangen
door een roes, die het verstand vertroebelt. Een roes van geweld en hebzucht,
die hem in een hoek hebben gedreven. Williams tekent Miller als een sidderend
wezen met een lege blik op het beslissend moment, dat de ratio als rem wordt
doorgetrapt. Indringend, beangstigend en beklemmend zoals Miller de
bizonslachting voltrekt in een daad van absolute vrijheid, totale vernietiging,
geestelijke onmacht. ‘And he (Andrews) came to see Miller as a mechanism, an automaton……,
he came to see the destruction as a cold, mindless response to the life in
which Miller had immersed himself.’ Iets soortgelijks heeft zich
vermoedelijk ook achter de ramen van de 32ste verdieping van het
hotel in las Vegas afgespeeld.
Derk Cools
woensdag 30 mei 2018
*Een Kind in de literatuur 18 november 2017 (over Silvina Ocampo) in de Napa, van de Amigoe,Curacao
Een Kind in de Literatuur
Door: Derk Cools
Tip van de sluier
Soms duurt het
even, voordat je in de gaten hebt, waarom een verhaal blijft doorzingen. Of
waarom je het nog een keer wilt lezen. Dan komt de klik en de knik. Dat is het
ware verhaal, van de ware schrijver. Dit geldt zeker voor de fantastische,
korte verhalen, die Silvina Ocampo (1903-1993) geschreven heeft. Ze was een
Argentijns schrijfster, die lang in de schaduw van Borges en van Adolfo Bioy
Casares (haar echtgenoot) is gebleven. Op zich geen schande, zij waren
literaire reuzen. Maar met het verstrijken van de tijd, wordt ook Ocampo erkend
als een grootheid in de wereldliteratuur. Een selectie van verhalen, die
gebundeld werden in een Engelse vertaling “Thus Were Their Faces”, verscheen veertig
jaar na dato van de eerste publicaties. Ze gaan over vrienden en geliefden, over
poppen, honden, gasten, de oppas, een tuinman, babies, spiegels, een fluwelen
jurk, een bruidsluier, over vrome meisjes, gebed, straf en kwajongensstreken.
Over dromen. Ze spelen zich af, zeg maar, om de hoek, hier in je (eigen) land,
stad of dorp; en niet ver terug in de tijd, maar gewoon nu, terwijl je zit te
lezen. Hoe alledaags ook, vrijwel alle verhalen maken een onverwachte draai.
Voordat je het als lezer beseft, doe je mee in het verhaal of ben je
medeplichtig. Want plotseling veranderen de hoofdpersonen. De tuinman vergroeit
met de grond als plant. Kinderen in het vliegtuig, dat neerstort, vliegen weg
als engeltjes omhoog naar de hemel. De vrouw des huizes ondergaat een
persoonsverwisseling. In de bruidsluier huist een giftige spin. Een
kinderfeestje eindigt in een brandend huis. Een heilige blijkt een ‘kwaje.’ De fluwelen
jurk sluit zich om de vrouw, die er niet meer levend kan uitkomen. De
lievelingshond wordt het galgenmaal voor een bezoeker.
Dit is slechts
een tip van de sluier. Een hint ook naar het macabere,dat haar verhalen
kenmerkt. Maar elk literair verhaal is meer dan zijn plot of ontknoping. En dat
geldt zeker voor de vertelkunst van Ocampo. De verhalen zijn knap geschreven en
onvergetelijk. Haar stijl is direct, beknopt, zorgvuldig en soepel, rijk aan
beelden en onmisbare details. Ze zijn ook meeslepend en verrassend als verhaal,
spannend bijna en vaak ongemakkelijk.
De verhalen
hebben vaart, waardoor er nauwelijks tijd is om vast te stellen welk spel
gespeeld wordt. De kritische zin van de lezer
wordt ondergraven, doordat de verhalen meestal worden verteld door een
kind. Dat ontneemt de lezer zijn eerste argwaan en vergroot zijn
welwillendheid. Immers, een kind is in beginsel argeloos en betrekkelijk
onschuldig, niet direct uit op list, bedrog of chantage. De lezer denkt niet
onmiddellijk aan een valstrik of geweldadigheid. Hij stelt zich al lezend
kwetsbaar op. Daarmee loopt hij in de val, die Ocampo in haar verhalen zet.
Mythische wereld
Het kind, dat
vertelt, lijkt zó weg gelopen uit de wereld van de boze sprookjes. Het is
handig, slim, gewiekst en allerminst argeloos. Het kent de eigen belangen en
positie, de zwaktes van de volwassenen en de eigen sterkte. Het kind is in
zekere zin een ‘unverfroren’ verteller, het wordt nergens koud of warm van. Het
neemt de wereld zoals die is voor lief en vindt zijn eigen weg. Het volgt de
wetten en regels zonder emotie. Het
beweegt zich tussen de uitdrukkingsloze pop en de engel, wezens aan wie het zich in veel van deze verhalen lijkt te spiegelen.
Pop en engel hebben beiden ‘uitgestreken’, onpersoonlijke gezichten – ‘baby
faces’ niet doorleefd, ongeboren en vanaf het begin reeds voltooid. De
kind-verteller heeft in Ocampo’s verhalen, naar mijn idee, vaak als het ware de
blik van een engel of een pop, onverstoorbaar, schijnbaar goedhartig en
ongevaarlijk. Dat is bedrieglijk. De lezer moet op zijn hoede zijn voor wat er
staat te gebeuren. Het kind lijkt af en onveranderlijk,
altijd klein. Niet voor niets weigeren in deze verhalen kinderen soms ‘groot’
te worden, willen ze blijven passen in een doos zoals een pop in de winkel. De
kinderen verkeren in hun eigen wereld, hun eigen donker.
Met het kind als
verteller belandt de lezer in de wereld van de mythe, de filosofische
voorganger van het sprookje. Hierin verliezen ruimte en tijd hun voor ons hun normale
werking. Ocampo vormt de werkelijkheid om tot een mythische wereld zonder
echter de alledaagsheid te laten schieten. En dat heeft een vervreemdend
effect. De verteller deelt, als was hij alleen toeschouwer, mee wat er gebeurt,
hij ‘vertelt’ de dingen die gebeuren zonder dat hij acht slaat op de logica
ervan. Er is sprake van allerhande voorvallen, maar hun samenhang blijft in het
midden. De verteller stuurt de lezer links of rechts af, zonder dat hij de kans
krijgt om te protesteren. Immers tijd en ruimte zijn niet meer continu in
logische zin, maar blijven wel dimensies
in de wereld van alledag. Ook in dit opzicht doet het werk aan een sprookje
denken, maar dan verteld als wereld gezien door de ogen van een kind.
Het verhaal als cocon
In verhalen als the Imposter, the Prayer,
Magush, the Autobiography en the Revelation ontwikkelt nieuwsgierigheid zich tot
een eigenschap, die een grens overschrijdt en terecht komt in de wereld van
bijgeloof en helderziendheid. Soms verwisselen personen van plaats en is er
sprake van toverkunst en dood-bidden. Tijd en ruimte krommen zich om de
gebeurtenis heen. De vertelling wordt een cocon. Ook in dit opzicht leunen
Ocampo’s verhalen tegen het sprookje aan, dat telkens weer verteld kan worden
en niets van haar spanning verliest. Tegelijkertijd houdt elk verhaal de lezer
in de greep van een soort noodzaak, iets onvermijdelijks, wat je als lezer niet
kunt of wilt tegenspreken. ‘Het gebeurt’ of je het leuk vindt of niet. De
meeste verhalen eindigen dan ook of met een onomkeerbare metamorfose - de tuinman wordt een plant - of met de dood
(de vrouw die haar eigen bio-grafie schrijft; de bruid gestoken door de giftige
spin). De verhalen zijn definitief en absoluut en werken daarom, denk ik, nog
lang na. Ze hebben iets van een salto mortale in zich, hoe vriendelijk het soms
ook begint met een voorbeeldige pop of een lievelingshondje,met het geluid van
een verre drum of de reis op een schip. Een koprol, die slecht eindigt. Het
zijn geen vrolijke verhalen – geen happy end. Maar ze zijn des te
intrigerender.
Geen verlossing
Ocampo komt nooit
tussen beide; zij interveniëert niet met een levensreddende ingreep, een
veroordeling of een moralistisch vingertje. Zij laat de lezer helemaal aan zijn lot over. ‘Er gebeurt,’ zal ze laconiek
zeggen. Ze raamt de verhalen niet in een
kader van Goed en Kwaad. Ethiek
ontbreekt ten enemale. Het zijn daden en gebeurtenissen, die zich voltrekken.
De verteller kijkt ernaar en stelt vast, maar geeft geen moreel oordeel over
het bedrog, het pesten, de vergiftiging, de droom. Ocampo gaat ver en overschrijdt ook hier een grens. Ze is er
ongetwijfeld beter in als kunstenaar om de wereld te laten zien dan haar te
be-oordelen. Ze laat de lezer volstrekt bungelen en spartelen, maar doet niets.
Geen sprankje mededogen. Dit verklaart
wellicht waarom ooit een jury voor de nationale literatuurprijs van Argentinië
haar verhalen afwees als ‘te wreed.’ De enige verlossing, die de verhalen
kennen, is de dood of de metamorfose. Het kan zijn dat ze, zoals ze zelf in het
voorwoord schrijft, op deze manier de lezer min of meer wil dwingen om zelf een
oordeel te vormen, in het leven een keuze te maken. Niet weg te kijken, zoals
we allemaal graag doen, wanneer het menens wordt zoals in de zgn. ‘vuile
oorlog’ van de Argentijnse generaals. Is haar werk dan toch misschien een (verhuld)
protest in de tijd dat de Argentijnse elite, waartoe ze behoorde, ‘wegkeek’ van
het geweld en de misdaden?
Wie ben jij, lezer?
Ook sprookjes hebben
met al hun wreedaardigheid uiteindelijk een opvoedende waarde doordat ze
kinderen willen wakker maken uit hun zgn. onschuld. Maar wreedheid doet geestelijk
en lichamelijk pijn. Misschien onderkent de lezer dit eerder dan vroomheid, liefde,
braafheid, ja dan moed – hoe ‘cru ‘ dit
ook klinkt. Onder de dekmantel van de verbeelding spreekt Ocampo de lezer aan,
schudt hem ruw door elkaar en roept: ‘en jij?, wat ben jij, een engel, een pop,
een kind, een mens?’ Of, in haar
eigen woorden uit de introductie van de verhalenbundel: ‘What matters is what
we write: that is what we are, not some puppet(!) made up by those who talk and
enclose us in a prison so different from our dreams. Will we always be students of ourselves?’ Om met
een paradox te eindigen: de verhalen
zijn fantastisch om te lezen en met het
oog op liefde geschreven.
‘Thus Were Their Faces’ Silvina Ocampo
The New York Review of Books 2015
Vertaling Daniel
Balderston
Abonneren op:
Posts (Atom)