donderdag 31 mei 2018

John Williams Butcher's Crossing












De laatste bizon – een kijkje in de Amerikaanse ziel (over Williams) , 13 januari 2018, Napa, Amigoe DAgblad, Curacao




De dagen van het Vuurwerk zijn weer voorbij. In de Verenigde Staten lijkt het wel het hele jaar door Vuur-werk. Toch gaan de dagen van de Mass Shootings bijna ongemerkt voorbij. Volgens de statistiek over Gun Violence telde de maand december 19 doden en 95 gewonden in de V.S. We schrikken pas weer op bij een Mass Shooting als onlangs in Las Vegas met 58 doden en meer dan 500 gewonden in één keer.  Zit het de Amerikanen in het bloed, in hun cultuur, in wat? Ik ga hieronder te rade bij de Amerikaanse schrijver John Williams van Butcher’s Crossing.
                                           
De laatste bizon
Las Vegas
Het leven gaat gewoon door. Beneden bij het hotel rijden al weer de auto’s vijf rijbanen breed door de lichtreclame stad Las Vegas op weg naar een blinkend casino dan wel naar een schietbaan, waar de bezoeker zich kan uitleven in een ongebreidelde (self)kick. Nog altijd beter, hoe meelijwekkend ook, denk ik, dan twee kamers huren in een hotel en op een papiertje de hoek berekenen, waaronder je met zoveel mogelijk kogels uit zoveel mogelijk (semi)-automatische geweren zoveel mogelijk onbekenden, zo snel mogelijk kunt neerknallen. In een mum van tijd: 58 doden en meer dan 500 gewonden. Sensationeel, onvoorstelbaar,laf.
Paddock, de dader, is sinds kort wereldberoemd en dood, morsdood, gelukkig. Jammer voor justitie en voor ons gevoel van gerechtigheid en onze onbevredigde zucht naar een verklaring van de recente moordpartij in Las Vegas. Iedereen kan nu vrijelijk zijn mening ventileren zonder iets op te lossen of dichter bij het motief  te komen van de massamoord vanuit de 32ste verdieping van een hotel. Als de politie en de psychiatrie geen uitsluitsel kunnen geven, wat rest ons dan? Zelden of nooit biedt literatuur enig houvast, maar soms wel meer inzicht. Literatuur is een vorm van onderzoek naar wie we eigenlijk zijn. Anders dan de wetenschap, maar vaak indringender. In dit geval hoe Amerikaans of (on)menselijk we zijn.

John Williams
Waar moest ik toch steeds aan denken bij het beeld van deze slachting? Aan de Amerikaanse school shootings. Vanzelfsprekend. Aan de Oorlog. Natuurlijk, welke dan ook. Aan de inzet van drones tegen gezochte terroristen. Ja, natuurlijk. Maar ook aan literatuur. Aan  MiIller uit ‘Butcher’s Crossing’ van  John Williams, die daarnaast ook de roman ‘Stoner’ schreef en de  niet minder knappe roman Augustus, de eerste keizer van het Romeinse rijk.
Williams schreef drie totaal verschillende romans in een ingetogen en meeslepende stijl, die op zichzelf niets van doen heeft met geweld. Zelf leidde hij een rustig leventje aan een universiteit zoals ook de hoofdpersoon van het gelijknamige boek ‘Stoner’. In deze roman vertelt hij op ingehouden toon over het universitaire leven van een docent in de Engelse letterkunde, die te lijden heeft van zijn eigen hoge academische eisen. Deze worden hem niet in dank afgenomen en richten hem en zijn gezin indirect ten gronde. Stoner is de belichaming van intellectuele kwaliteit, integriteit en van een onafhankelijke geestesgesteldheid, maar maatschappelijk is hij een volstrekte ‘loser’. Hij leeft in een harde, vrijgevochten, Amerikaanse samenleving. Geweld speelt alleen op de achtergrond, ver weg in Vietnam een rol.
Dat Williams zich even goed kon inleven in de ambitie van de jonge Octavianus om af te rekenen met zijn rivaal Antonius en de eerste keizer van het Romeinse imperium te kunnen worden, getuigt van inzicht in de menselijke psyche, uitgewerkt in een schitterende briefwisseling tussen Octavianus en zijn moeder Livia. Geweld neemt hier de vorm aan van strijd om de ultieme macht, die uitgewogen, gebalanceerd en zelfs wijs wordt belicht. Dit werk is vergelijkbaar met het klassieke werk van de Belgische M. Yourcenar over de Romeinse keizer Hadrianus.
Een Western?
Terug naar ‘Butcher’s Crossing’, het derde werk van Williams. Ik ben geen kenner of liefhebber van cowboy romans (Westerns), het Wilde Westen en de bijbehorende country en western muziek. Mijn kennis op dat terrein is beperkt gebleven. Ik las vroeger met interesse de ontdekkingstochten van Lewis en Clark langs de rivier de Missouri door Indianengebied  – in opdracht van president Jefferson  onder het mom van wetenschappelijk onderzoek. Ook las ik boeken over de Grote Trek naar het Westen (the frontier) van families in huifkarren en over de Goldrush in California (1848). In eerste aanleg kon me echter een roman over de bizonjacht dan ook niet onmiddellijk bekoren, maar voor de naam van Williams moest ik wel bezwijken nadat ik zijn Stoner had gelezen. Ik heb er geen spijt van. Zoals het Romeinse rijk tot leven komt in de klassieke roman ‘Augustus’ en in ‘Stoner’ het dagelijks leven aan een Amerikaanse universiteit in de jaren zestig van de vorige eeuw, zo biedt ‘Butcher’s Crossing’, zijn roman over de laatste bizonjacht, een kijkje in de Amerikaanse ziel. Misschien is dit iets te boud beweerd en te kort door de literaire bocht. Laat ik zeggen dat Williams in zijn roman raakt aan wat een buitenlander als ‘Amerikaans’ ervaart - al dan niet terecht.
Butcher’s Crossing
In Butcher’s Crossing laat een jongeman, Andrews zich verleiden tot het financieren en deelnemen aan een bizonjacht o.l.v. een zekere Miller, die hiermee al langer ervaring heeft. In gezelschap van de huidenviller Schneider en de drijver van de ossenkar Charley Hoge rijden ze naar Kansas en Colorado - waar ze in een box canyon duizenden bizons aantreffen. Miller wijdt Andrews in de jachtpartij in – als was het de ‘frontier’, een gevecht met de natuur. Het wordt een dodelijk ritueel, dat uitloopt op totale destructie, een ultieme slachting van alle, ja  bijna alle bizons. ‘Greed’ (hebzucht),  de drang naar meer huiden, meer dode bizons, meer en meer geld wordt het gezelschap tenslotte noodlottig. Het schieten heeft dagen te lang geduurd. Andrews ziet in de verte de eerste sneeuwvlok neerdwarrelen, de aankondiging van een sneeuwstorm. De mannen worden overvallen door de winter, die hen dwingt tot maanden overleven in de barre wildernis.  Dan smelt de sneeuw weer, vertrekken ze naar Butcher’s Crossing. Op terugweg kantelt de ossenkar, te hoog opgetast met bizonhuiden, in de rivier en verdrinkt Schneider, de eenling, wiens hoed zelfs niet de moeite waard is om op te vissen als aandenken. Charley Hoge verandert in een zombie. Dit is (ook) het kantelpunt in de roman. Na terugkomst steekt Miller uit woede om de slechte financiële deal de geredde huiden in brand. Hij ontketent een waanzinnig inferno, sticht een ultieme, allesverterende brand. Andrews is nu geïnitieerd in het (Amerikaanse?) leven en getekend.
Het is deze Miller, de aanvankelijk zo bedachtzame en ervaren bizonjager, de evenwichtige, volwassen man en leider, die eerder al  in de box canyon zijn zelfbeheersing verliest. Hij raakt daar als bezeten door en tijdens een dagen lange (veertig bladzijden lange) schietpartij op de bizons. Zijn gezicht met witte tanden, zwart van de kruitdamp, zijn vinger gezwollen om de trekker van het geweer, verandert Miller in een onstopbare moordmachine. En Andrews vraagt zich temidden van al die dode bizons in de vallei af: wie en waar hij is.
Het is deze orgastische scene, die me weer voor ogen kwam, toen ik hoorde van P. in Las Vegas. Het beeld van Miller, een ogenschijnlijk rustige  man die bij het zien van die duizenden vredig in de vallei grazende bizons geleidelijk in extase geraakt.  Een man die  met zijn volle verstand, in alle vrijheid besluit duizenden dieren te doden. Een vrijheid die hij ontleent aan het  Amerikaanse ideaal van de wildernisman en aan zijn onafscheidelijk wapen, dat hem echter verhindert nog bij zinnen te komen. Michelle Latiolais, die de introductie op de roman schrijft, werpt de suggestie op, dat John Williams misschien het moorddadig Amerikaanse optreden in Vietnam  voor ogen heeft gehad. Zonder hieraan iets te willen afdoen, is het naar mijn gevoel even goed mogelijk om te denken aan de Amerikaanse genocide van de Indianen tijdens de doortocht naar het westen in de negentiende eeuw. Weinig Amerikanen kunnen tegenwoordig iets zinnigs  of geloofwaardigs vertellen over Indianen.
De Wildernis
Miller voelt zich een jager. Hij raakt weliswaar uitgeput van de dagenlange schietpartij, dat is waar, maar verder zijn alle verhoudingen behorend tot de jacht zoek. Diep in zijn hart voelt een Amerikaan zich (ook) een spirituele man van de wildernis. Daar woedt zijn gevecht met de natuur, daar vindt hij zijn uitdaging. Daar zal hij overleven. Daar wordt hij een nieuwe, een ander mens, strijdbaar maar gelouterd. Welnu, Miller is eigenlijk het failliet van deze idee. Hij is een massaslachter, een moordenaar net als  Paddock.  Bizon of mens om het even, ze zijn niet de prooi van een roofdier, maar plat gezegd, neergemaaide slachtoffers.
Williams schrijft hoe Miller al schietend zelf letterlijk verandert in ‘wapen-tuig’. En de werkelijkheid leert ons helaas dat het niet exclusief voor Miller geldt. In wezen laat Williams zien hoe de natuur van de mens bovenkomt, wanneer hebzucht (‘greed’) alle remmen los gooit. Alleen de dood van de ander of van hemzelf kan Miller, de vernietigingsmachine, die hij is geworden, tot stilstand brengen. Misschien denkt hij nog te ‘jagen’, te rivaliseren met een tegenstander, maar in werkelijkheid blijkt hij bevangen door een roes, die het verstand vertroebelt. Een roes van geweld en hebzucht, die hem in een hoek hebben gedreven. Williams tekent Miller als een sidderend wezen met een lege blik op het beslissend moment, dat de ratio als rem wordt doorgetrapt. Indringend, beangstigend en beklemmend zoals Miller de bizonslachting voltrekt in een daad van absolute vrijheid, totale vernietiging, geestelijke onmacht. ‘And he (Andrews) came to see Miller as a mechanism, an automaton……, he came to see the destruction as a cold, mindless response to the life in which Miller had immersed himself.’ Iets soortgelijks heeft zich vermoedelijk ook achter de ramen van de 32ste verdieping van het hotel in las Vegas afgespeeld.
Derk Cools

woensdag 30 mei 2018

*Een Kind in de literatuur 18 november 2017  (over Silvina Ocampo) in de Napa, van de Amigoe,Curacao





Een Kind in de Literatuur
Door: Derk Cools

Tip van de sluier
Soms duurt het even, voordat je in de gaten hebt, waarom een verhaal blijft doorzingen. Of waarom je het nog een keer wilt lezen. Dan komt de klik en de knik. Dat is het ware verhaal, van de ware schrijver. Dit geldt zeker voor de fantastische, korte verhalen, die Silvina Ocampo (1903-1993) geschreven heeft. Ze was een Argentijns schrijfster, die lang in de schaduw van Borges en van Adolfo Bioy Casares (haar echtgenoot) is gebleven. Op zich geen schande, zij waren literaire reuzen. Maar met het verstrijken van de tijd, wordt ook Ocampo erkend als een grootheid in de wereldliteratuur. Een selectie van verhalen, die gebundeld werden in een Engelse vertaling “Thus Were Their Faces”, verscheen veertig jaar na dato van de eerste publicaties. Ze gaan over vrienden en geliefden, over poppen, honden, gasten, de oppas, een tuinman, babies, spiegels, een fluwelen jurk, een bruidsluier, over vrome meisjes, gebed, straf en kwajongensstreken. Over dromen. Ze spelen zich af, zeg maar, om de hoek, hier in je (eigen) land, stad of dorp; en niet ver terug in de tijd, maar gewoon nu, terwijl je zit te lezen. Hoe alledaags ook, vrijwel alle verhalen maken een onverwachte draai. Voordat je het als lezer beseft, doe je mee in het verhaal of ben je medeplichtig. Want plotseling veranderen de hoofdpersonen. De tuinman vergroeit met de grond als plant. Kinderen in het vliegtuig, dat neerstort, vliegen weg als engeltjes omhoog naar de hemel. De vrouw des huizes ondergaat een persoonsverwisseling. In de bruidsluier huist een giftige spin. Een kinderfeestje eindigt in een brandend huis. Een heilige blijkt een ‘kwaje.’ De fluwelen jurk sluit zich om de vrouw, die er niet meer levend kan uitkomen. De lievelingshond wordt het galgenmaal voor een bezoeker.
Dit is slechts een tip van de sluier. Een hint ook naar het macabere,dat haar verhalen kenmerkt. Maar elk literair verhaal is meer dan zijn plot of ontknoping. En dat geldt zeker voor de vertelkunst van Ocampo. De verhalen zijn knap geschreven en onvergetelijk. Haar stijl is direct, beknopt, zorgvuldig en soepel, rijk aan beelden en onmisbare details. Ze zijn ook meeslepend en verrassend als verhaal, spannend bijna en vaak ongemakkelijk.
De verhalen hebben vaart, waardoor er nauwelijks tijd is om vast te stellen welk spel gespeeld wordt. De kritische zin van de lezer  wordt ondergraven, doordat de verhalen meestal worden verteld door een kind. Dat ontneemt de lezer zijn eerste argwaan en vergroot zijn welwillendheid. Immers, een kind is in beginsel argeloos en betrekkelijk onschuldig, niet direct uit op list, bedrog of chantage. De lezer denkt niet onmiddellijk aan een valstrik of geweldadigheid. Hij stelt zich al lezend kwetsbaar op. Daarmee loopt hij in de val, die Ocampo in haar verhalen zet.


Mythische wereld
Het kind, dat vertelt, lijkt zó weg gelopen uit de wereld van de boze sprookjes. Het is handig, slim, gewiekst en allerminst argeloos. Het kent de eigen belangen en positie, de zwaktes van de volwassenen en de eigen sterkte. Het kind is in zekere zin een ‘unverfroren’ verteller, het wordt nergens koud of warm van. Het neemt de wereld zoals die is voor lief en vindt zijn eigen weg. Het volgt de wetten en regels zonder emotie. Het  beweegt zich tussen de uitdrukkingsloze pop en de engel,  wezens aan wie het zich  in veel van deze verhalen lijkt te spiegelen. Pop en engel hebben beiden ‘uitgestreken’, onpersoonlijke gezichten – ‘baby faces’ niet doorleefd, ongeboren en vanaf het begin reeds voltooid. De kind-verteller heeft in Ocampo’s verhalen, naar mijn idee, vaak als het ware de blik van een engel of een pop, onverstoorbaar, schijnbaar goedhartig en ongevaarlijk. Dat is bedrieglijk. De lezer moet op zijn hoede zijn voor wat er staat te gebeuren. Het kind lijkt af  en onveranderlijk, altijd klein. Niet voor niets weigeren in deze verhalen kinderen soms ‘groot’ te worden, willen ze blijven passen in een doos zoals een pop in de winkel. De kinderen verkeren in hun eigen wereld, hun eigen donker.
Met het kind als verteller belandt de lezer in de wereld van de mythe, de filosofische voorganger van het sprookje. Hierin verliezen ruimte en tijd hun voor ons hun normale werking. Ocampo vormt de werkelijkheid om tot een mythische wereld zonder echter de alledaagsheid te laten schieten. En dat heeft een vervreemdend effect. De verteller deelt, als was hij alleen toeschouwer, mee wat er gebeurt, hij ‘vertelt’ de dingen die gebeuren zonder dat hij acht slaat op de logica ervan. Er is sprake van allerhande voorvallen, maar hun samenhang blijft in het midden. De verteller stuurt de lezer links of rechts af, zonder dat hij de kans krijgt om te protesteren. Immers tijd en ruimte zijn niet meer continu in logische zin, maar blijven wel  dimensies in de wereld van alledag. Ook in dit opzicht doet het werk aan een sprookje denken, maar dan verteld als wereld gezien door de ogen van een kind.
Het verhaal als cocon
In  verhalen als the Imposter, the Prayer, Magush, the Autobiography en the Revelation ontwikkelt nieuwsgierigheid zich tot een eigenschap, die een grens overschrijdt en terecht komt in de wereld van bijgeloof en helderziendheid. Soms verwisselen personen van plaats en is er sprake van toverkunst en dood-bidden. Tijd en ruimte krommen zich om de gebeurtenis heen. De vertelling wordt een cocon. Ook in dit opzicht leunen Ocampo’s verhalen tegen het sprookje aan, dat telkens weer verteld kan worden en niets van haar spanning verliest. Tegelijkertijd houdt elk verhaal de lezer in de greep van een soort noodzaak, iets onvermijdelijks, wat je als lezer niet kunt of wilt tegenspreken. ‘Het gebeurt’ of je het leuk vindt of niet. De meeste verhalen eindigen dan ook of met een onomkeerbare metamorfose  - de tuinman wordt een plant - of met de dood (de vrouw die haar eigen bio-grafie schrijft; de bruid gestoken door de giftige spin). De verhalen zijn definitief en absoluut en werken daarom, denk ik, nog lang na. Ze hebben iets van een salto mortale in zich, hoe vriendelijk het soms ook begint met een voorbeeldige pop of een lievelingshondje,met het geluid van een verre drum of de reis op een schip. Een koprol, die slecht eindigt. Het zijn geen vrolijke verhalen – geen happy end. Maar ze zijn des te intrigerender.
Geen verlossing
Ocampo komt nooit tussen beide; zij interveniëert niet met een levensreddende ingreep, een veroordeling of een moralistisch vingertje. Zij laat de lezer helemaal  aan zijn lot over. ‘Er gebeurt,’ zal ze laconiek zeggen.  Ze raamt de verhalen niet in een kader van Goed en Kwaad.  Ethiek ontbreekt ten enemale. Het zijn daden en gebeurtenissen, die zich voltrekken. De verteller kijkt ernaar en stelt vast, maar geeft geen moreel oordeel over het bedrog, het pesten, de vergiftiging, de droom. Ocampo gaat ver en  overschrijdt ook hier een grens. Ze is er ongetwijfeld beter in als kunstenaar om de wereld te laten zien dan haar te be-oordelen. Ze laat de lezer volstrekt bungelen en spartelen, maar doet niets. Geen sprankje mededogen.  Dit verklaart wellicht waarom ooit een jury voor de nationale literatuurprijs van Argentinië haar verhalen afwees als ‘te wreed.’ De enige verlossing, die de verhalen kennen, is de dood of de metamorfose. Het kan zijn dat ze, zoals ze zelf in het voorwoord schrijft, op deze manier de lezer min of meer wil dwingen om zelf een oordeel te vormen, in het leven een keuze te maken. Niet weg te kijken, zoals we allemaal graag doen, wanneer het menens wordt zoals in de zgn. ‘vuile oorlog’ van de Argentijnse generaals. Is haar werk dan toch misschien een (verhuld) protest in de tijd dat de Argentijnse elite, waartoe ze behoorde, ‘wegkeek’ van het geweld en de misdaden?
Wie ben jij, lezer?
Ook sprookjes hebben met al hun wreedaardigheid uiteindelijk een opvoedende waarde doordat ze kinderen willen wakker maken uit hun zgn. onschuld. Maar wreedheid doet geestelijk en lichamelijk pijn. Misschien onderkent de lezer dit eerder dan vroomheid, liefde, braafheid, ja dan moed – hoe  ‘cru ‘ dit ook klinkt. Onder de dekmantel van de verbeelding spreekt Ocampo de lezer aan, schudt hem ruw door elkaar en roept: ‘en jij?, wat ben jij, een engel, een pop, een kind, een mens?’  Of, in haar eigen woorden uit de introductie van de verhalenbundel: ‘What matters is what we write: that is what we are, not some puppet(!) made up by those who talk and enclose us in a prison so different from our dreams. Will we always be students of ourselves?’ Om met een paradox te eindigen: de  verhalen zijn  fantastisch om te lezen en met het oog op liefde geschreven.


‘Thus Were Their Faces’ Silvina Ocampo
The New York Review of Books 2015
Vertaling Daniel Balderston

dinsdag 29 mei 2018

Standing Rock







In de Napa blz 6 van 4 februari 2017 opgenomen onder de titel Poëzie versus Werkelijkheid
Standing Rock 
Eclips of barst in de werkelijkheid?
Standing Rock is nieuws. Een heftig conflict over een oliepijpleiding dwars door het Indianen reservaat Standing Rock, in Dakota, de V.S. Tweeduizend oorlogsveteranen schieten de Indianen te hulp tegen de politie. Hoe lang blijft Standing Rock in beeld? De journalist komt aangesneld voor een reportage. De fotograaf maakt foto’s, de filmer laat de camera draaien. De columnist levert commentaar in een grotere contekst. Na een tijdje verschijnt de filosoof met een beschouwing over onrecht, geweld, hoop, lafheid en moed. Daarna wordt het stil, tijd voor het grote vergeten. Wat was het ook weer, Standing Rock – iets met olie en Indianen? Hoe kan er meer overblijven van Standing Rock in het geheugen van de mens. Verdwijnt Standing Rock voor altijd na de eclips, de verduistering van de planeet? Waar is de poëzie? Wat doet de dichter, wanneer hij zich tegenover de werkelijkheid ziet gesteld? Heeft hij aan de strijder, de journalist, columnist en filosoof iets toe te voegen, dat de moeite waard is. Ziet hij andere mogelijkheden?  
Werkelijkheid en Poëzie
Poëzie en werkelijkheid zijn twee kanten van eenzelfde medaille. Zeg de voor- en achterkant. Kies zelf welke zijde je het liefst is. Zie je het verschil of weet je het niet? Wat is een medaille? Een muntstuk, een penning aan beide zijden bewerkt met een ciseleermesje, een beitel, de hamer? Standing Rock, welke kant van de medaille is het Indiaanse Sioux reservaat in de Amerikaanse Staat Dakota? Vanuit de werkelijkheid zoeken we naar geschikte woorden om vat op de gebeurtenis te krijgen. We blijven aan aan de kant van de werkelijkheid. Geweld, schande, bedrog, onrecht etc., etc. En als we een ander geluid willen laten horen zeggen we ook: onheilsplek, misschien zelfs on-doorwaadbare plaats of nog bloemrijker tromgeroffel, doofpot, ketelmuziek, zwanenzang. En zo blijft Standing Rock, de omstreden plek waar de aarde naar de hemel reikt. Een plaats waar de wind omheen woelt, de mens te keer gaat. Een schrijnende wond, waar de aarde leeg bloedt. Een plek van de verwachte eclips, een (tijdelijke) verduistering van de planeet of toch ook, zoals Leonard Cohen dichtte, een barst in de werkelijkheid, waardoor het licht naarbinnen dringt?( ‘there is a crack in everything, that’s how the light comes in’) Of weer anders gezegd, misschien wat ondoorgrondelijk op het eerste gezicht:

If I had known
How sorrowful this world is
I would have become
Grass or a tree
In a deep mountain.

zoals - geheel los van Standing Rock - de Japanse Zen Meester Ry-okan(1758- 1831) ooit dichtte. Lees het nog een keer, hardop. ‘Als ik het geweten had!’ Zonder water sterft het gras en ook de boom. Dat geldt overal op de planeet. En de boom en het gras sterven als de oliepijpleiding lekt bij de rivier de Missouri en het grondwater rond Standing Rock vervuilt, het drinkwater vergiftigd wordt. Standing Rock is geen gedicht. Ik zeg het luid en duidelijk , om misverstand te voorkomen, ‘Standing Rock is niet een gedicht.’ De werkelijkheid ìs geen gedicht en ook niet de achterkant van een gedicht. De werkelijkheid is geen werkelijkheid zonder achterkant? Een gedicht is niets dan achterkant, steeds zichzelf. Boom en gras wortelen en groeien in de werkelijkheid, in een gedicht bewonen ze een diepe berg.
De luit zonder snaar
Standing Rock, gras, boom of rots? Niemand die het weet, wanneer hij niet beseft hoe ‘sorrowful’ de werkelijkheid is. Maar de werkelijkheid kent geen gevoel net zo min als het gedicht. Droef of bedroefd, verdrietig, een gedicht noch de werkelijkheid kan het zijn. Het is een verzuchting van de dichter over zichzelf. Hij staat nog met één been in de werkelijkheid. Maar dankzij het gras en de boom ontkomt hij aan zichzelf en zijn gemoedstoestand. Gras en boom drinken water. Niet het steen. Standing Rock is een ‘rots’ in de onmetelijke vlakte van Dakota. Hard als steen, bikkelhard het gevecht. Het drinkwater vervuilt. De werkelijkheid versteent. Steenharde werkelijkheid. Opstand van steen – midden in het land. Gras en boom sterven in de werkelijkheid, die verhardt. De berg is van steen, van graniet. De dichter verandert in gras of een boom, ‘als hij het geweten had.‘ Hij ondergaat een verandering, een metamorfose. Niemand weet hoe het precies in zijn werk gaat. Of weet de dichter het wel wanneer hij elders schrijft:

on a quiet evening in my thatch-roofed hut
alone I play a lute with no string.
its melody enters wind and cloud,
mingles deeply with a flowing stream,
fills out the dark valley,
blows through the vast forest, then disappears.
Others than those who hear emptiness
Who will capture this rare sound?
De lezer van het gedicht begrijpt dat de dichter zich losmaakt uit de werkelijkheid, hij speelt de luit zonder snaar, de melodie vermengt zich met de aarde en verdwijnt. Met zijn luit in de hand staat de dichter nog half in de werkelijkheid. Maar de luit heeft geen snaar, de dichter kent de melodie. Hij trekt zich terug uit de werkelijkheid, verdwijnt uit het gedicht dat de melodie van de luit zonder snaar meeneemt. Wie anders vangt deze muziek dan alleen degene die de leegte hoort. En de wind en de wolken, de stroom, de bossen en het donkere dal dragen de melodie verder, steeds verder totdat het geluid ophoudt en verdwijnt – tesamen met de dichter. De leegte verschijnt, wanneer de werkelijkheid vervluchtigt en verdwijnt in zichzelf. De dichter is verdwenen. De leegte is de opening, de barst of scheur, die licht en geluid doorlaat. Daar bevindt zich Standing Rock, daar laat het zeldzame geluid van de luit zonder snaar zich horen. De leegte doet de werkelijkheid vervluchtigen. Er is niets dan het geluid van de luit zonder snaar, het licht dat door de barst naarbinnen valt. Standing Rock is voorgoed Standing Rock - na de eclips.
Derk Cools
http://coolsplanet.blogspot.com/

maandag 28 mei 2018

Philip Roth: Counter Life



 Bij het overlijden van Philip Roth: een recensie opgepikt en geplaatst.


Dear Readers,
Jammer dat ik uiteindelijk toch niet Femia alleen durfde achterlaten en niet bij de bespreking van Philip Roth’s Counter Life aanwezig kon zijn. Het boek was een keuze van Liesbeth meen ik en zij zal wel het voortouw bij de discussie hebben gehad. Ik geloof dat Liesbeth door Adriaan van Dis op het spoor was gezet – niet de eerste de beste, hoewel toch ook weer geen echte favoriet van mij ondanks zijn laatste boek. Counter Life(C.L.) wordt door Harold Bloom als het beste van Roth beschouwd. En hij is een autoriteit. Hoe dit ook zij, ik heb heel wat uurtjes geboeid met dit werk doorgebracht. Het is natuurlijk zonder meer goed geschreven in een schrijfstijl die even goed als een conversatietoon en als voordracht kan worden bestempeld, met een vocabulair om jaloers op te zijn. Dialogen die zich gaandeweg ontwikkelen als monologen met een groot indringend overredings- en inlevingsvermogen, dat de gesprekspartner en de lezer op sleeptouw neemt. Met groot gemak sleurt Roth de lezer mee in de obsessies van zijn karakters of het nu seks, ziekte, antisemitisme of rabiate settler-praat is van een fanatieke, orthodoxe Jood is. Afwisseling van alledaagse gebeurtenissen en deze onontkoombare bezetenheid geeft een enorme spanning, de stuwkracht in het verhaal, dat bovendien knap geconstrueerd is in zijn verwisseling van manuscript, verteller en schrijver, waardoor de lezer geen gelegenheid krijgt voort te modderen door de tekst maar gedwongen wordt werkelijkheid en script te ontrafelen en zich in te leven in en te ontworstelen aan de personages en hun onderlinge relaties. In het bizonder de verwisseling van de broers Nathan en Henry als schrijver van het manuscript en karakter en als zieke/bezetene is buitengewoon slim, gewiekst en speels uitgevoerd zonder dat zij ook maar iets aan echtheid inboeten. Het is zonder meer een ingenieus boek, dat herlezing vereist al was het alleen al om de verwoording van obsessies – zoals ook met het Jood-zijn  -  en het eindeloze spel van het schrijven. ( de kunst van het veinzen en het buikspreken zoals hij in een interview zegt. Hij vertelt daarin ook dat hij in psycho analyse is geweest – een techniek die mogelijk veel aan de kunst van het schrijven heeft bijgedragen).  Roth is een maatschappelijke schrijver in de zin dat zijn personages Amerikaans zijn en er zelden over de natuur of het landschap wordt geschreven. Voordat je het weet betrekt hij de lezer in een spanningsveld tussen personen, die altijd met beide benen in de maatschappij staan en daarmee al dan niet te kampen hebben. Voor mij zijn de karakters soms teveel op het leven van alledag betrokken en is er nauwelijks ontsnapping mogelijk langs de weg van het absurdisme of de droom. Misschien is Roth in dat opzicht nogal cerebraal zonder emoties overigens tekort te doen. Idee en idee fixe hebben een groot aandeel in zijn personages zodat ze ook niet ver afstaan van de politieke werkelijkheid, die vaak in de dialogen is te terug te vinden. De verbeelding echter speelt zich af binnen de maatschappij en de persoonlijke relaties, die door overmatige focus op één aspect van het leven ontsporen en ziekelijke vormen aannemen. Soms is dat voor mij wel wat benauwend omdat de personages ( net als ik) als het ware geplaagd worden door de dagelijkse realiteit, waaraan zij niet weten te ontsnappen. Ze hebben iets weg van gevangenen – van de maatschappij en van hun obesessies. Ze raken verknoopt in zichzelf en hun situatie – tandarts met assistente, een echtgenote Carol, die zichzelf voor de gek houdt, Nathan die zijn broertje koeioneert en andersom of juist niet etc  Het banale leven van alledag, waarmee we al zoveel van doen hebben net zoals het nieuws in de krant etc. Het is een kwaliteit die veel lezers zal aanspreken door de herkenning, terwijl ik het ervaar als een tekort ( aan literaire verbeelding) , waardoor ik vaak een beetje ontredderd achterblijf in de modderpoel. In zekere zin ben ik opgelucht als ik het boek uit heb, dwz als er een eind is gekomen aan het eindeloos geworstel met elkaar en met waanbeelden.