dinsdag 3 november 2015
maandag 5 oktober 2015
Magie van het Korte verhaal
Gepubliceerd in de Ñapa van
de Amigoe, 12/09/2015
In dit klein essay laat ik
mijn gedachten gaan over de magie van het Korte Verhaal. Het is een literair genre
dat heel goed past bij onze zo haastige tijd. Het is ook een intrigerend en
boeiend genre. En het is niet eenvoudig onder woorden te brengen waarin het
geheim van dit genre schuilt. Als je er over nadenkt, ontglipt het je vaak. Je
herleest het verhaal nog eens. Soms helpt dat. Toch weet je vaak nog steeds
niet precies waarom je het verhaal, dat je gelezen hebt, zo goed vindt. Goed,
wat is goed? Spannend, emotioneel, droevig, uitbundig, opwindend? Ja, dat kan
allemaal wel, maar zegt nog niet waarom het zo’n adembenemend verhaal is. Ik
doe hieronder een gooi naar het geheim van het Kort Verhaal. Ik roep de Japanse
schrijver Haruki Murakami erbij, die mij met zijn bundel Birthday Stories op
het goede spoor zet. Ook de Amerikaanse schrijver van korte verhalen Raymond
Carver snelt me te hulp.
Het is waar, in deze tijd
hebben de meeste mensen haast, veel haast. Ze hebben het druk en weinig tijd
voor lezen. Ze lopen bij wijze van spreken zichzelf haastig voorbij. Een Kort
Verhaal heeft de charme dat het ergens onderweg gelezen kan worden. Natuurlijk
op het gevaar af dat je het weer snel vergeet als het je niet echt raakt.
Haruki Murakami schreef een boekje over hardlopen en schrijven. Het draagt de
titel ‘What I talk about when I talk about running.’ Niet elke schrijver is
natuurlijk een jogger of hardloper. Murakami blijkt een ware marathonloper met
veel ervaring. Het meeste dat hij weet over het schrijven van fictie heeft hij
geleerd tijdens het hardlopen, schrijft hij! Hardlopen is dus rustgevender dan
gewone haast in het dagelijkse leven? Het geeft gelegenheid tot nadenken! Haast
is niet productief, running wel? Murakami vertelt dat schrijvers en runners
veel gemeenschappelijks delen. Ze moeten regelmatig oefenen, zich inspannen en
onderwerpen aan discipline, doorzetten en pijn lijden. Ze herkennen elkaar hierin
– zoals Murakami en Raymond Carver. Grappig is dat Murakami de titel van zijn
boekje ontleend heeft aan een bundel van deze Amerikaanse schrijver van spannende
verhalen, Raymond Carver ‘What we talk about when we talk about love.’ Murakami
heeft alleen het woordje love vervangen door running. Hij wil laten zien dat
hij in dezelfde geest schrijft als Carver en met evenveel spirit. Carver’s
boekje bevat een rijke collectie korte verhalen van superieure klasse. Maar als
je het uit hebt, zit je toch weer met de levensgrote vraag waarom zijn dit nu
zulke goede verhalen.
Een kort verhaal is, naar
mijn mening, verdienstelijk wanneer het bij wijze van spreken lang duurt of als
het nog voortduurt, wanneer het al voorbij is! Het moet nog nawerken. Een kleine
paradox, Spielerei met de Tijd, die ons helpt het geheim van het Korte Verhaal
beter te begrijpen. Want daarover gaat het hier. Haruki Murakami stelde een
bundel van Engelse verhalen samen onder de titel Birthday Stories. De Birthday
herinnert ons aan het begin van ons leven, dat we zelf niet kennen.
Tegelijkertijd is het een dag, die we ons meestal heel wel bewust zijn.
Iedereen kan zich er dan ook iets bij voorstellen. Kadootjes, bezoekers, muziek,
een taart, spelletjes. Het is een dag vol emoties, spanning, twijfel of hoop. De
verjaardag is het feest van de verrassing, zoet soms bitter. De schrijver van
een birthday story gunt zichzelf maar weinig tijd. Dat scherpt de pen, de
humor, de waarneming, de conversaties, het verhoogt het tempo in het verhaal en
verdicht de tekst. Het is voor de schrijver er op of er onder. Hij beklimt het
podium en moet zonder omhaal zijn kunst vertonen. Ontsnappen is niet mogelijk. Aan
het eind van de verjaardag valt onherroepelijk de nacht. Het verhaal is uit. De
jarige is een dag ouder, blij, moe, bedroefd, dankbaar, gekwetst of wijzer.
Een birthday story bevat
alle ingrediënten, die in wezen elk goed Kort Verhaal kenmerken. Het kent een
grote emotionele intensiteit, een compacte vorm, heftige spanning en een
gebeurtenis al dan niet noodlottig van karakter. Het cirkelt rond de verrassing
zoals bij een verjaarsfeest. Daarin gaat het geheim van het Kort Verhaal
schuil. Het kent een grote lading, een intensiteit van tijd en samengebalde
emoties, ook zonder knal heeft het een echo.
De bundel Birthday Stories
geeft ons een inzicht in wat de schrijver Murakami zelf een goed Kort Verhaal
vindt. Hij brengt ons op het spoor van goede story tellers in het Engelse
taalgebied. Ik noem uit zijn bundel naast Raymond Carver ook Denis Johnson en
Russell Banks. Zij hebben ieder korte verhalen op hun naam staan. Sublieme soms
hallucinerende verhalen. Het verbaast niet dat zij ook dichters zijn. Het zijn
schrijvers in staat om kort en indringend te schrijven, beeldend en intens,
rauw en aards. Als lezer staat je soms het zweet in de handen, doordat je bijna
vergeet te ademen in de moordende stilte, waarin de gebeurtenissen in het
verhaal zich voltrekken. Denis Donoghue schrijft: ‘In Raymond Carver’s stories, it is dangerous even
to speak.’ Het spreken trekt het gevaar aan, dat overal in het Korte Verhaal
rondwaart. Het is als de steen, die een helling afrolt en een lawine los maakt.
Stilte is een reactie op dit gevaar dat als geweld door de naden van het
bestaan kruipt. Geweldadigheid ligt overal in het verhaal op de loer, neemt de
vorm aan van onzekerheid, gevaar, misdaad, noodlot. Zoals in de Birthday story
‘the Bath’ (van Carver), waarin het jarige jongetje in het verkeer wordt
aangereden, in het ziekenhuis terecht komt, bewusteloos of in coma geraakt,
dokters en zusters in- en uitlopen, zijn ouders bij het bed zitten in grote
onzekerheid en zichzelf bij herhaling geruststellen, een verhaal dat eindigt
met een telefoontje....
De moordende stilte in het
Kort Verhaal is eigenlijk een kort oponthoud in het aanhoudend geweld van
gebeurtenissen en voorvallen. Het is in het verhaal het moment, waarop de
afgrond van het bestaan zich opent. Het moment van de duizeling. Tijdens dat
oponthoud openbaart zich vaak in de banaliteit van alledag de ethiek in de
vertelling. Mensen staan voor een beslissing. Ze moeten kiezen. De tijd
verstrijkt, in het verhaal resten nog maar een paar bladzij, meer niet. Het moet
nu gebeuren. Het is nu, de daad of de misdaad, de confrontatie met zichzelf of
met de Ander. Heel soms dient zich de mogelijkheid van een metamorfose aan, een
gedaantewisseling als laatste uitvlucht uit een benarde situatie.
In het korte verhaal is er de
condensatie van het leven, het alles of niets. Het is bij uitstek het genre
waarin de morele vraag zich plotseling kan aandienen om even snel weer te
verdwijnen. Een goed voorbeeld uit de bundel Birthday Stories is het verhaal
van de schrijver Denis Johnson, getiteld Dundun. Dit is de naam van de jarige
hoofdpersoon, die op die feestdag ruzie krijgt met zijn vriend Mc Innes en hem
neerschiet. In de auto op weg naar het ziekenhuis dwingt Dundun zijn gewonde
vriend te zeggen: ’Tell them (in het ziekenhuis) it was an accident. Okay? .. ‘Promise,’ Dundun said. But Mc. Innes said
nothing. Because he was
dead.’ Dit is een staaltje van een Birthday Story, waarin de schrijver in één
keer alle opgekropte energie lostrekt. Dit is een goede illustratie van het
genre Korte Verhaal in volle werking, onweerstaanbaar, fel, explosief, in dit
geval zelfs dodelijk. Verrassing, stilte, ethiek, de duizeling, het is er
allemaal in het korte verhaal.
Tot slot nog dit. Raymond
Carver schreef aan het eind van zijn leven het boekje ‘A new Path to the
Waterfall.’ Hij schreef het toen de dood hem op de hielen zat. Hij had haast,
grote haast. Hij koos passages uit verhalen van de Russische schrijver Tsjechov
en schreef er eigen, dichterlijke teksten naast. Het is een ode aan het leven
en aan Tsjechov, die hij beschouwde als de meester van het Korte Verhaal. In
dit sublieme werkje is het onderscheid tussen het Kort Verhaal en het
parlando-gedicht (proza gedicht) vrijwel geheel verdwenen. Met deze hommage
naderde Raymond Carver zijn grote voorbeeld Tsjechov misschien nog het meest.
Haruki Murakami, Birthday
stories, in Harvill Press 2002
Raymond Carver, A New path
to the Waterfall, in Harvill Press 1989
Denis Johnson, Jesus’ Son,
in Picador 1992
zondag 30 augustus 2015
zondag 23 augustus 2015
Murakami, de kleurloze Tsuruku Tazaki en zijn pelgrimsjaren
De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn Pelgrimsjaren
Van Haruki Murakami
Als altijd schrijft Murakami
ook dit keer weer soepel, buigzaam en geruisloos. Je kunt rustig, ongestoord in
een hoekje lezen. Dit keer is het minder bizar, absurd en extreem op een zesde
vinger aan een hand na. De storm van enthousiasme over dit werk is gaan liggen.
Er zijn honderden recensies geschreven. Het is een realistische roman, die
dicht bij het leven van alledag blijft. De gebruikelijke uitstapjes in het
heelal blijven beperkt. De kleurloze Tsuruku is uit het paradijs van zijn
verloren jeugd verdreven door zijn eigen vrienden en hij weet niet waarom. Het
is een Kafkaësk vonnis. Absoluut en definitief. In zijn pelgrimsjaren daarna
probeert hij de schok te verdringen, buigt hij het hoofd. Van het randje van de
dood keert hij langzaam terug in het leven – de doodservaring kleurt zijn
verdere bestaan, grijs, kleurloos, gedisciplineerd. Na zestien jaar achterhaalt
Tsuruku de verrassende waarheid door gesprekken met zijn voormalige vrienden.
De pelgrimsjaren brengt hij door in een ordelijk bestaan als bekwaam ingenieur
van stationsbouw, met korte ontmoetingen en vriendschappen, dromen, slapeloze
nachten. Een bijna wezen-loos leven van een man die vaak zijn tanden poetst,
zijn handen wast, zich reinigt. Hij weet niet te ontsnappen aan het vonnis en
de breuk, die hij niet verklaren kan, maar wil vergeten. Hij slaapwandelt
nauwgezet door het leven zoals dat georganiseerd is en voegt zich naar
omstandigheden, neemt de kleur aan van de omgeving, voelt zich een leeg vat.
Hierin schuilt de kern van zijn levenswijze zoals zijn vroegere vriendin in
Finland – een pottenbakster – bijna
imperatief bevestigt. Wees een leeg vat,Tsuruku! Volgens de I-Ching gaat het
geheim van een aardewerkpot/vaas schuil in zijn leegte. Daarin ligt zijn
bruikbaarheid. De kracht van een mens rust in zijn vermogen de vrije krachten
van het ongevormde leven in een gevecht tot zich te nemen en zo te veranderen
(de ene Tsukuru is de andere niet meer). Dit is het gevecht tegen het oordeel,
het vonnis, dat zich aan de oppervlakte van het geordende leven voltrekt. (zie
Gilles Deleuze: Afrekenen met het oordeel, in Kritisch en klinisch, essays over
literatuur en filosofie) Murakami is niet behept met het Westerse gevoel van
schuld, maar zal er niet onbekend mee zijn. Hoogstens is Tsuruku belast met schaamte
en zwak in zijn levenshouding door het alsmaar opschorten van het noodzakelijke
gevecht om de krachten te verzamelen, zich te bevrijden van het oordeel
(opschorten, een neiging die aansluit bij een dodencultus, een oosterse
levensvisie, bij het slaapwandelen door het leven??) De kalme, rustgevende toon
en stijl van schrijven passen bij het verzaken en uitstellen door Tsukuru van
het gevecht – gevolg van de doodservaring? Tegelijkertijd weet Murakami toch de
lezer mee op sleeptouw te nemen. Hij neemt je mee in de trein, naar de
bar, het zwembad, het restaurant, het station, in het
vliegtuig, naar Finland en zet je op een stoel bij de gesprekken die hij met
zijn vriendin Sara, zijn vriend Haida en zijn vroegere vriendenkring voert. Hoe
gewoon en ernstig meestal, het gesprek kabbelt uit zichzelf en is bijna muziek.
Hij fluistert melodisch en vaak melancholisch zodat de lezer aandachtig moet
luisteren om gelijke pas te houden met Tsuruku's leven, dat opgaat in een
onbestemd donker. Het is een stille roman. De laatste zin van de roman luidt
dan ook : Toen was er alleen nog het ruisen van wind tussen witte berken.
dinsdag 11 augustus 2015
Katja Petrowskaja, Vielleicht Esther
Vielleicht Esther
Katja Petrowskaja
Uitgegeven bij Suhrkamp in 2015
Google maar wie deze schrijfster is, die voor dit werk de Ingeborg Bachmann
kreeg toegekend. Ze is geboren in Kiew, van Joodse afkomst en werkt in Berlijn.
Het werk verhaalt in fragmenten de lotgevallen van haar familie en ontleent de
titel aan haar overgrootmoeder van vaders kant, die misschien Esther heette,
zegt haar vader en in Kiew achterbleef te oud om te vluchten en vermoord werd
door de Nazis bij Baby Jar. Het werk is een zoektocht en een reis, soms
googelend meestal fysiek, naar haar familieleden, die ze als het ware ontmoet
in Odessa, Warschau, Mauthausen en Kiew. Het is een mozaïek aan herinneringen
van mensen die weggerukt zijn, vergast, vermoord omdat ze als Joden niet
mochten deelnemen aan het leven in Midden Europa. Hoewel de schrijfster telkens
zoekt naar afkomst en herkomst, draagt het fragmentarisch karakter bij aan een
beleving in het heden en een beeldvorming van levende mensen en niet van doden.
Het zijn mensen met wie de schrijfster leeft – tegen wil en dank. De
gebeurtenissen komen dankzij de techniek van de hrinnering en het inzoomen
dichterbij maar behouden hun bizonder karakter. De privacy wordt niet
geschonden, terwijl toch sprake is van een grote intimiteit met de
familieleden, die ze tegenkomt. Ze worden geen historische figuren, maar
blijven mensen uit eenzelfde stamboom zoals in verwondering wordt ontdekt.
Bijna sereen komen ze over het voetlicht, in een gloed van mededogen en
melancholie. Het maakt het mogelijk als lezer telkens weer terug te keren naar
de gebeurtenissen, die onaf als ze zijn een eigen volmaaktheid in zich dragen.
Er is altijd een tederheid die door de herinnering heen klinkt zoals verteld. Er blijven dingen, gebeurtenissen onopgehelderd zoals ook het leven van de niet-joodse grootvader die pas na vele jaren terugkeert. Ook de laatste, zoals door de schrijfster 'gedachte' ontmoeting tussen Vielleicht Esther, de oude vrouw en de Duitse officier op straat, die zij vermoedelijk in het Duits met een joods accent de weg vraagt naar Baby Jar blijft hangen als ongekend - zij worden beiden niet in het gezicht gezien, maar blijven hardnekkig met de rug naar de schrijfster staan.
In het boek zijn ook enkele fotootjes opgenomen van familieleden zoals de
oprichter van de doofstommen scholen en van de achteroom, Judas Stern, die
midden in Moskou in 1932 een aanslag pleegde op een Duitse diplomaat en
daarvoor in een schijnproces ter dood werd veroordeeld – zonder dat ooit maar
een moment naarvoren is gebracht dat het hier om een Joodse man ging – vlak voordat
Hitler in Duitsland aan de macht kwam.
De fotootjes, de melancholie, het fragmentarische, het documentaire en de
poëtische stijl doen me denken aan het werk van W.G.Sebald, die op bijna
soortgelijke wijze een geschiedenis van de twintigste eeuw heeft geschreven. De
zoektocht laat het fragmentarische van de herinneringen en het verleden in
tact. De verbeelding maakt het mogelijk de herinneringen te beschermen tegen
aantasting door de tijd. Zij lichten op in de taal, die voor de schrijfster
bovendien de functie heeft het verleden tot leven te roepen in woorden en
klanken, die gesproken werden door de
Ander, de vijand en zo de emoties te onderwerpen aan een nieuwe vormgeving en
discipline. De losse structuur van het verhaal versterkt de klank van de
stemmen, die aan het woord worden gelaten. Het is een uitzonderlijke stijl,
poëtisch, weloverdacht en gaaf, die de schroomvalligheid van de schrijfster
weerspiegelt en de barbaarsheid van de moorden op een delicate wijze in al zijn
wreedheid toont.
zaterdag 1 augustus 2015
le Clézio Désert
Le Clézio
Désert,
vertaald in het Engels door
C.Dickson in 2008
De woestijn of the desert,
vertaald uit het franse désert, het boek waarmee de schrijver le Clézio eind
jaren zeventig doorbrak naar het grote publiek na een korte experimentele fase
als nouveau roman schrijver zoals Robbe Grillet en Michel Butor. Het vertelt
van de tragische ondergang van het woestijnrijk van het Toeareg volk, de Blauwe
ruiter, en de tragiek van de immigrant uit de Sahel, rond de vorige
eeuwwisseling, aan de hand van de lotgevallen van het meisje Lalla in Marseille en Tanger.
Het is bijna zo actueel als
de dag van vandaag met zijn Boko Haram en bootmigranten in de Middellandse Zee.
Gevechten tussen orthodoxe moslims en christenen, de uittocht uit de Sahel-
landen naar het beloofde land. Een herhaling in nieuwe gedaante. De
meedogenloosheid van het leven, de botsing van culturen en ideologie.
Het is niet alleen een
historische roman, maar ook een geografisch werk of beter nog een
landschappelijke vertelling, waarin de lezer de woestijn aan den lijve ervaart.
In dat opzicht is het een lijfelijk werk dat alle zintuigen en zinnen de ruimte
geeft. De hoofdpersonen worden in hun natuurlijke omgeving geplaatst, hun
fysieke ervaringen van de woestijn en ook de westerse stad zijn indringend. Het
verhaal is op de huid van de lezer geschreven. Het heeft de sensatie van
nabijheid en daarmee ook van traagheid, een natuurlijk ritme dat niet is te versnellen
en vraagt om geduld van de lezer. Dag en nacht, hitte en koude, vogels en
ruimte, licht, zinderend licht dat verblindt en de huid samentrekt. Niet
ontdaan van emoties, is de roman in hoofdzaak een lange beschrijving van de
mens in de natuur, een harde, medogenloze natuur, van een eeuwenlange symbiose
tussen de Tuaregs en het land, die zijn grenzen bereikt met de komst van het
kolonialisme, dat de mens los maakt uit zijn tradities, gewoonten en culurele
mentaliteit. De ondergang van deze territoir gebonden cultuur en zijn mensen is
onvermijdelijk tijdens de confrontatie met de westerse indringers en hun
wapens, hun zucht tot overheersing. Als gevolg van de bijna fenomenologische
benadering, komen de hoofdpersonen - Nour, de jongeling, Lalla het meisje en
fotomodel, Radisz de zigeuner en dief, de sjeik en de onzichtbare es Ser - niet
als individuën uit de verf, maar blijven ze karakteristieke representanten van
een volk dat verloren gaat. Hun monotheistische, hun nomadische en tribale
levenswijze worden in hun eigen volheid geschetst, maar door de westerlingen
ervaren en gezien als fanatisme en fatalisme, sectarische verblinding,
onbruikbare mystiek en suicidaal monisme. Zij zijn verliezers van meet af aan
doordat gekozen is door de schrijver voor een roman in een historische setting,
waarvan de afloop vast staat. De passages over het leven in de woestijn zijn
niettemin vaak lyrisch, fenomenaal en dromerig, traag en symbiotisch. Het is de
gevangenschap van de mens die zich technisch en geestelijk niet kan losmaken
van zijn oorsprong en land. De lyriek kan gelezen worden als mededogen met de
in zijn eigen wereld opgesloten Toeareg, die zijn ondergang tegemoet gaat.
maandag 11 mei 2015
Op reis met Kafka en Winterson
geplaatst in de Ñapa van de Amigoe , afdeling literatuur, 09/05/2015
Op reis met Kafka en Winterson
Verhaal of vertelling
Op school leer je lezen en schrijven en rekenen. Ik zou bijna zeggen leer
je de techniek ervan. Rekenen blijkt moeilijk. Wie doet het nog zonder
rekenmachine? Schrijven is ook lastig, zeker als het gaat om papiamentu met
zijn fonetisch spellen. Maar lezen kan toch iedereen, als hij geen analfabeet
is. Toch is dit een misverstand. Ja, een sms’-je, dat lukt nog wel. Maar een
literair werk lezen is wat anders. Dat vergt iets van de lezer. Ik zal dit
verduidelijken aan de hand van twee schrijvers, Franz Kafka (via Roberto
Calasso) en Jeanette Winterson.
‘Wat je nodig hebt is durf om in de tekst te duiken.’ Met deze aanmoediging
eindigt Brede Kristensen zijn artikel over Lezen is Leren – een gedurfde reis.
Reizen is soms gevaarlijk maar vaak niet echt gedurfd. Men volgt meestal
gebaande wegen, zelfs de bungy jumper of the canopy walker, de moderne
waaghalzen in het oerwoud (als dat nog bestaat en niet is omgetoverd tot
amusementspark). Lezen is een uitdaging en amusement. Dat geldt ook voor een
literair werk. Toch wordt een roman soms weggelegd als te moeilijk. Een roman is, vindt
men, voor de vrije tijd, voor de vakantie, ter ontspanning in de luie stoel of
aan het strand. Je hoeft er niet bij rechtop te gaan zitten, je oren te
spitsen, te spieden. Mocht je daarin geen zin hebben, ook goed, dan lees je het
maar niet, zegt de Engelse, (post)moderne novelist Jeanette Winterson*laconiek. Zo ontstaat
er natuurlijk geen debat. De smaakmaker wint, vanille of pistache. Dat er op het
eiland Curaçao nauwelijks sprake is van literaire kritiek hangt samen met een geringe
literaire productie. Het is alsof een tijdperk voorbij is. En misschien is dat
ook zo. Immers het Nederlands is de taal van een minderheid aan het worden. De
kritiek wordt min of meer historisch. Een debat zoals tussen columnisten in Bookends
van de New York Times is niet voor dit eiland weggelegd, tenzij de horizont
wordt verlegd naar de wereldliteratuur waartoe de Ñapa soms een aanzet geeft. Ook
de Letras is een rubriek, die helpt verder te kijken dan de kust van ons
eiland.
Het speuren naar ongeschreven bedoelingen van een schrijver leidt vaak af
van de tekst, die de lezer in handen krijgt. Het levensverhaal van de schrijver
mag relevant zijn voor de schrijver als inspiratiebron, de tekst is wat hij de
lezer aanbiedt. Niet zijn levenswandel of zijn al dan niet verborgen
uitstapjes. Soms is het interessant te weten welke voorvallen in het leven van
de schrijver een rol spelen, maar in wezen moet het voor de waardering van de
tekst er niet toe doen. Een biograaf zal er plezier in scheppen hierover te
vertellen. Maar ook een literair criticus zal zich niet geheel beperken tot de
tekst. Neem het werk van Kafka. Het is een genot om zich in zijn romans en
verhalen te verdiepen, niet om zijn intenties te ontsluiten, maar om de
betekenis(sen) die schuil gaan in de tekst te ontsluieren. Het zijn heldere,
gewone vertellingen. Spannend, mysterieus ook,
meestal met een hoog voltage. Over dienstmeisjes, een landmeter, een
mol, een jager, een herbergier, een dronkenlap, een insect, een bazige waardin,
een rechtbank, de deurwaarder etc. en daarmee over de buitenstaander of
vreemdeling, intimiteit, angst, macht en machtsmisbruik. Je kunt hierbij wel een
steuntje in de rug gebruiken om dat onbestemde uit de tekst te halen, b.v. de
schijnbare leegte (Die scheinbare Leere), waarmee de roman het Slot opent. De Italiaanse
schrijver Roberto Calasso*is een goede gids. Hij is voor mij het prototype van
de ware lezer. Waarom? Hij is zeer belezen en een kenner van de Griekse en
Indiase godenwereld, waarover hij voortreffelijke boeken heeft geschreven. Deze
kennis geeft hij door aan de lezer. Calasso zet op de omslag van zijn boek over
Kafka: ‘Iedereen heeft zijn eigen manier om uit de ondergrondse wereld naar
boven te komen, ik doe dat door te schrijven’, citaat uit Franz Kafka’s werk.
Voor mij is dit Kafka ten voeten uit. Raak gekozen door Calasso. Hij laat zien hoe Kafka’s werk deel is van de
literatuur en hangt diens teksten in het grote web van de wereldliteratuur.
Calasso wijst de lezer op de intensiteit van Kafka’s tekst, de energie, de
potentialiteit, de gelaagdheid, de ondergrondse wereld van waaruit Kafka
schrijft. Hij ziet zijn schrijven als opgang naar het licht, het bestormen van de
grens, het ontwaken uit een droom, de wereld boven de grond. Er is meer dan het
verhaal. Het is de vertelling, waarin het ongrijpbare van het leven en wat
daaraan vooraf gaat, energetisch is samengebald. Zoals in de schilderkunst b.v.
Picasso zich ervan bewust was een noeste werker te zijn in het Atelier van het Schilderen,
een ploeteraar die, hoe revolutionair ook, stond in de grote traditie van het schilderen.
Picasso schilderde zijn Meniñas -een serie zelfs - in navolging van de Spaanse schilder Velásquez
en zijn Demoiselles naar het voorbeeld van het schilderij van el Greco, de
Opening van het Vijfde Zegel. Dankzij een gids als Calasso neemt het plezier van
het lezen toe. Hij blijft in de buurt van de tekst, weg van theologie of
filosofie, ondanks zijn grote kennis terzake. Wat hij vooral doet, is de lezer
leren lezen, precies en met grote aandacht de lading van de tekst, zijn
electriserende werking ontdekken.Hij laat zien en voelen hoe onuitputtelijk
Kafka’s werk is. Altijd immers zijn er diens demonen. Her-lezen is bijna
onontkoombaar en telkens weer verrassend. Het is een her-beginnen met nieuwe
vangsten.
Vandaag de dag neemt de creatieve lezer geen genoegen meer met een glad,
recht toe recht aan verhaal van begin tot eind. Daarvoor kun je bij de TV en de
film terecht om Jeanette Winterson** te parafraseren. (Het is hier niet de
plaats haar werk zelf te bespreken. Zie voetnoot.) Winterson heeft een
indrukwekkend oeuvre op haar naam staan, dat bekritiseerd, maar ook geprezen is. Soms
loont het een schrijver over ‘lezen’ aan het woord te laten. Winterson doet behartenswaardige uitspraken
in interviews, zoals: ‘Art can make a difference because it pulls people up
short. It says, don’t accept things for their face value; you don’t have to go
along with any of this; you can think for yourself.’En over lezen zegt ze in
een inleiding op haar roman ‘Oranges are not the only fruit’: ‘This means that
you can read in spirals.......I really don’t see the point of reading in
straight lines. We don’t think like that and we don’t live like that. Our
mental processes are closer to a maze than a motorway ...’Lijkt haar manier van schrijven op het eerste gezicht
anders, experimenteel en vervreemdend, ze suggereert met deze visie dat het
dichterbij het denken van de lezer staat dan hij vermoedt. Winterson
verstaat de kunst om de lezer van zijn à propos te brengen. Daarmee brengt ze hem
dichterbij zichzelf, bij zijn eigen mind. Ze ondergraaft vanzelfsprekendheden
als ruimte en tijd en sexe, die ze een metamorfose laat ondergaan, waardoor ze
het vertrouwde houvast verliezen. Haar verbeelding lijkt onbegrensd. Zij
componeert teksten, waarin vertellers elkaar het woord ontnemen, heden,
verleden en toekomst worden doorkruist en verwisseld, sexen worden
getransformeerd. De lezer moet zijn best doen om door te gaan, want zijn eerste
ervaring is ongemak en onbegrip misschien zelfs ergernis.‘I'm telling you stories.
Trust me,’ schrijft ze dubbelzinnig in haar roman The Passion. Winterson vindt
dat de lezer moet worden ontregeld en eerst dan wezenlijk kan genieten van de
tekst, die de ogen van lezer opent voor het onverwachte, het onvoorziene, het
onbekende.‘Readers, I think, are more sophisticated on the whole than
critics. They can make the jumps, they can make imaginative leaps’, zegt ze met
achting voor de lezer. Haalt de
schrijver de lezer uit zijn gewone doen, er moet toch iets resteren dat hem
blijft boeien. Daartoe maakt Winterson – net als Calasso – gebruik van haar
grote belezenheid in de Engelse literatuur en van haar kennis van de bijbel, van
de geschiedenis en de godenwereld uit de klassieke oudheid. Ze verweeft deze
kennis met het verhaal, dat vaak weer door de goden wordt verdrongen van de
eerste plaats. Voor de lezer is het nuttig een onderscheid te maken tussen
vertelling en verhaal. Als vertelling sluit het werk van Winterson aan bij de
orale cultuur uit de tijd van de bijbel en de Griekse godenwereld en bij onze eigen
tijd van het (klets)mobieltje. En zo opent ze ‘Gut Symmetries’: ‘It began on
a boat, like The Tempest, like Moby Dick, a finite closure of floating space, a
model of the world in little. Here is a vas hermeticum, a sealed capsule on a
rough sea. This is the alchemic vessel, resistant to change, constantly being
transformed.’Zonder wonderen, zegt
ze, geen leven. Doordat de vertelling het nauwelijks doorschemerend verhaal
overschaduwt, springt haar virtuoze taalgebruik in het oog. Haar liefde is de taal,
die toegang geeft tot de grote Engelse literatuur. Scherp, flamboyant, opwindend
en komisch, paradoxaal, satirisch, speels, jubelend, duivels etc. En de Liefde
zelf is haar grote thema in alle mogelijke gedaanten tot gruwelijk en bizar
liefdesgedrag toe. Haar ‘Written on the Body’ opent met de zin: ‘Why is the
measure of love loss?’ Zelden heb ik
vergelijkbaar poëtisch proza van moderne Engelse snit gelezen. Haar boeken zijn
juweeltjes, wondertjes van fabuleuze taal. Als lezer verlaat je, zoals
Winterson zegt, de door de klok geregeerde tijd om in een meditatieve ruimte te
duiken. Wat Winterson doet, is de lezer zijn programmering afnemen en een
miraculeuze wereld ontvouwen, waar andere wetten gelden dan in het leven van
alledag of in een traditioneel verhaal. De ontkoppeling van verhaal en
vertelling schept ruimte voor de lezer om mee te vertellen, te fabuleren en mee
te reizen op een gedurfde reis. De lezer moet zich tot het uiterste inspannen
om zich de andere wetten eigen te maken en een plaats te veroveren in de
vertelling. Als het lukt zich ontvankelijk te tonen voor dit proces van
onthechting uit ons gewone doen, is er geen heimwee meer naar het oude verhaal,
want het is onopgemerkt opgenomen in de vertelling. De lezer laat zich drijven
op de golfslag van de vertelling om de woelingen in het water aan den lijve te
ervaren. Het werk van Winterson nodigt hiertoe uit. Het beste advies is haar
novels te lezen of beter nog soms hardop voor te lezen om de klank van de taal
en de echo van de ondoorgrondelijke en onuitputtelijke liefde in haar
fantastisch universum.
*Roberto Calasso: K., Wereldbibliotheek 2002
** Ik noem hier enkele titels uit Jeanette Winterson’s werk: Written on the
Body; The Passion; The.Powerbook; Sexing the Cherry; Art&Lies ; Gut Symmetries.Zie voor korte
recensies coolsplanet.blogspot.com boekbesprekingen
geplaatst in de Ñapa van de Amigoe , afdeling literatuur, 09/05/2015
Abonneren op:
Posts (Atom)